zondag 14 oktober 2018

De les van de vijgenboom

Waarom duurt het zolang eer Jezus terugkomt? Waar wacht Hij op?
Aan twee voorwaarden moet worden voldaan, voordat Jezus terugkomt:
- Eerst moet aan alle volken het Evangelie worden verkondigd.
- Vervolgens moet het herstel van Israël plaatsvinden, zoals dat is voorzegd in de profetie.

‘Leer de les van de vijgenboom!’
De vijgenboom is op tal van plaatsen in de Bijbel een symbool voor het volk Israël.
Driemaal speelt de vijgenboom een opmerkelijke rol in het Evangelie:
- De eerste keer in een gelijkenis over iemand die een vijgenboom in zijn wijngaard had geplant die maar geen vrucht wilde dragen. De eigenaar zei: Hak hem maar om. Maar de tuinman zei: Heer, geef hem nog een kans, laat hem ook dit jaar staan; ik zal de grond eromheen nog eens omspitten en hem mest geven, misschien zal hij dan het komende jaar vrucht dragen, en zo niet, dan kunt u hem alsnog omhakken.
- De tweede keer dat de vijgenboom een opvallende rol speelt in het Evangelie, is wanneer de Heer onderweg ergens een vijgenboom ziet staan en vruchten zoekt om te eten; als Hij er geen vindt, vervloekt Hij die vijgenboom en de volgende keer dat ze er langs komen is hij helemaal verdord.
- De derde keer tenslotte is hier, in ons hoofdstuk van vanmorgen. En er is een belangrijk verschil! De eerste twee keer is er sprake van de vijgenboom die geen vruchten voortbrengt.

Maar zo zal het niet blijven! De vijgenboom zal uitlopen en vruchtdragen. Dat is het laatste teken van de eindtijd. Israël is teruggeplant in haar eigen land. De profetie is voor onze ogen vervuld. En na het fysieke herstel van Israël is nu het wachten op het geestelijk herstel.
Want (1Korinthiërs 15:46) ‘het geestelijke komt niet eerst, maar het natuurlijke, daarna het geestelijke’. Eerst wordt de relatie tussen het volk en het Land hersteld; daarna de relatie tussen het volk en God.
Er is bij het Joodse volk sprake van een blinde vlek, waardoor zij – op een enkele uitzondering na – hun Messias niet herkennen. Dit is nog enorm versterkt door de in één woord goddeloze houding van de Kerk tegenover het Joodse volk de eeuwen door; de Kerk heeft de Joden niet bepaald jaloers gemaakt…
Maar in de twintigste eeuw ontstond een groei in het aantal Joden dat Jezus als Messias erkende. Vooral in Amerika, maar ook in Israël; daar zijn tientallen Messiasbelijdende gemeenten. Het gevolg is dat er binnen het wereldwijde Lichaam van Christus een bepaalde groep gelovigen is, die zich ‘Messiaanse Joden’ noemen. Hun Joodse identiteit hebben ze doorgaans zorgvuldig bewaard.
Zij zijn de eerste vruchten aan de vijgenboom, waaraan je kunt zien dat de zomer nabij is.
Eerst moet aan alle heidense volken het Evangelie, het Goede Nieuws worden verkondigd. En wanneer het volledige aantal heidenen is binnengegaan, dan zal God zijn aandacht volledig richten op het overblijfsel van Israël en Zich in zijn barmhartigheid en reddende genade aan hen openbaren.

zondag 30 september 2018

Preek over ‘Vreugde der Wet’

Jeremia 31:31-37; Prediker 12:8-14; Mattheüs 5:17-26

We openden de dienst met verzen uit Psalm 119 en we zullen de dienst daar ook mee afsluiten.
De kans is groot, dat veel mensen van Psalm 119 niet veel méér weten, dan dat het de langste is van alle psalmen. En niet zo’n beetje ook: hij is meteen tweeënhalf keer zo lang als de op één na langste psalm en wel acht keer zo lang als een gemiddelde psalm!
Psalm 119 is een ‘gebed zonder end’; op het eerste gezicht langdradig, vol herhalingen… je zou er moe van worden… Deze psalm staat misschien niet bovenaan uw lijstje van favorieten.
Maar als je niet afgaat op je eerste indruk, als je bereid bent deze psalm eens goed te bekijken, dan zie je iets heel anders! De dichter is er alles aan gelegen om aan de gemeente door te geven hoe héérlijk Gods Wet is! Hoe je van Gods Woord intens genieten kunt! en hoe je je er in tijden van nood aan vast kunt klampen! hij spreekt uit ervaring.
De dichter van Psalm 119 komt er niet over uitgepraat – of liever: uitgezongen, want Gods geboden, dat zijn de aanwijzingen van de God, die gezegd heeft: ‘Ik ben jouw God’; de God die redt van de boze machten van dictatuur en willekeur; Die jou, met heel je volk, heeft verlost en op de weg naar de toekomst heeft gezet.
En om bij die genade en verlossing te blijven, om wijs en blijmoedig in deze wereld te leven, om de Toekomst te bereiken, doe je er goed aan Gods aanwijzingen op te volgen; ze zijn een lamp voor je voet en een licht op je pad. Juist in een situatie, waarin je bestaan bedreigd wordt. Uit talrijke klachten en gebeden in deze psalm wordt duidelijk dat de dichter het moeilijk heeft. Niet zómaar, maar juist vanwege zijn oprechte bedoeling om vroom te leven. Dat levert hem smaad op, lastercampagnes en verdrukking. De dichter voelt zich ‘klein’, onzeker, weerloos. Daarom klampt hij zich des te meer vast aan het Woord van God.

We moeten bedenken, dat de dichter van de 119e psalm niet meer tot zijn beschikking zal hebben gehad dan de Tora, dat zijn de eerste vijf boeken van de Bijbel: Genesis t/m Deuteronomium; de rest van de Bijbel was grotendeels nog niet geschreven.
Afgezien van de verhalende gedeelten in Genesis en Exodus, vrees ik dat de boeken van de Tora onder ons geen grote voorkeur en bekendheid hebben. Al die wetten en regels…
Maar juist wat dáárin staat, betekent voor een gelovige Jood een grote heerlijkheid en vreugde: de verbondsaanwijzingen van de HEER, die vragen om concentratie, toewijding en heiliging. Daarin kan Gods Liefde en aandacht voor ons leven ontdekt worden.
De synagoge leest elk jaar volgens een vast rooster de hele Tora door.
Het begin van de herfsttijd is voor Israël net zoiets als voor ons de maand december: feestmaand! Het begon met het Bazuinenfeest of Rosj Hasjana, het begin van het nieuwe jaar volgens de Joodse tijdrekening; na tien dagen was het Jom Kippoer, Grote Verzoendag; daarna volgt het Loofhuttenfeest, dat duurt een hele week; en morgen wordt de feesttijd afgesloten met een feestdag die genoemd wordt ‘Simchat Tora’: ‘Vreugde der Wet’.

‘Vreugde der Wet’ – anders dan voor Joodse oren, klinkt het voor onze oren als een innerlijke tegenspraak: ‘Wet’ en ‘vreugde’. Bij een ‘wet’ denken wij niet aan iets vreugdevols, maar aan beperkingen die je worden opgelegd. (“Verboden Toegang”: artikel 461 Wetboek van Strafrecht.)
Onze gedachten bij het woord ‘wet’ komen uit het Romeins Recht: een ‘wet’ is daarin een opgelegde regel en overtreding daarvan moet automatisch gevolgd worden door straf.
De Joodse opvatting over de Wet is totaal anders: Het Hebreeuwse woord ‘Tora’, dat in vrijwel alle Bijbelvertalingen wordt weergegeven met ‘Wet’, heeft een totaal andere gevoelswaarde dan wat wij onder ‘wet’ verstaan. Het is afgeleid van het Hebreeuwse woord voor ‘wijzen’; Gods Wegwijzer, opdat je niet zult verdwalen; opdat je goed terechtkomt. Het is de Weg ten leven; uiteindelijk lopen alle andere wegen in de wereld dood…
De Wet van God maakt het leven leefbaar: alle reden dus tot vreugde! Hij is de God van het Verbond; de feestdag ‘Vreugde der Wet’ wordt gevierd als een symbolisch Huwelijksfeest, want ook in het huwelijk gaat het om een Verbond. Op die dag gaan gelovige Joden dansen met de Torarollen in de armen. Moet je je eens voorstellen!… Zijn wij ook zo blij met het Woord van God?

Alles wat begint, moet ook een keer eindigen, dat is een ding dat zeker is; niets is hier blijvend.
Maar dat geldt niet voor God. Hij heeft geen begin en geen einde, zijn werk gaat altijd door.
Ik ben de Alpha en de Omega, zegt de HEER, Die is en die was en die komt, de Almachtige.
In de jaarlijkse Toralezing van de synagoge zie je dat uitgebeeld in Gods Woord.
Op de feestdag ‘Vreugde der Wet’ wordt het slot van Deuteronomium gelezen en meteen daarna het begin van Genesis. Zodra men aan het einde gekomen is, begint men weer bij het begin. Want het Woord van God is nooit “uit”. Het is een onuitputtelijke bron.

In een Kerk die steeds minder Joden telde en die zichzelf ging zien als het nieuwe volk van God in plaats van Israël, groeide de verlegenheid met de boeken van de Hebreeuwse Bijbel. De opvatting ontstond, dat het Nieuwe Testament hoger en dieper was dan het Oude Testament, dat het Oude Testament hooguit een voorbereiding was op het Evangelie. En al zullen weinig kerken in ons deel van de wereld vandaag de dag de ‘vervangingsleer’ meer officieel onderschrijven – wij zijn nu het volk van God in plaats van Israël – onderhuids speelt die nog steeds een rol. Velen hechten aan het Nieuwe Testament veel meer waarde dan aan het Oude Testament. En dat is zeer onterecht.
Beide zijn evenzeer Woord van God.
Maar de apostel Paulus zegt in Romeinen 10 toch volgens veel vertalingen: Want Christus is het Einde van de Wet. Dat is vaak zo opgevat, dat allerlei geboden sinds de komst van Jezus dus niet meer geldig zijn. En dat terwijl Hij Zelf gezegd heeft, we lazen het net in Mattheüs 5:
Denk niet, dat Ik gekomen ben om de wet of de profeten te ontbinden (af te schaffen); Ik ben niet gekomen om te ontbinden, maar om te vervullen.

De hele Wet blijft onverkort van kracht. En nee: het doen van Gods geboden maakt een mens niet rechtvaardig voor God. Dat is niet iets nieuws van het Evangelie of van Paulus of van Luther, de Tora zelf is daar heel duidelijk over, dat je het niet van je eigen vroomheid, maar van God moet verwachten. Gods Gebod brengt mensen tot het inzicht, dat je niet op je eigen goedheid moet vertrouwen maar op Gods genade.

Jezus geeft in zijn ‘Bergrede’ onderwijs over de bedoeling van Gods Wet.
Wat moeten wij aan met de Bergrede? Er zijn nogal wat verschillende uitleggingen. Menigeen gaat ermee aan de haal; om er een bepaalde draai aan te geven; ‘de angel eruit te halen’.
Er zijn mensen die zeggen; Ja, zo zou het eigenlijk moeten. Maar… het is helaas niet haalbaar; wij zijn nu eenmaal zondaren en we leven in een onvolmaakte wereld; we zijn maar mensen; maar… eigenlijk zou het wel zo moeten als Jezus zegt.
Anderen zeggen: je moet het in z’n tijd zien; niet letterlijk nemen, maar geestelijk verstaan. Maar wie zo doet, zal volgens Jezus’ woorden klein heten in het hemelse Koninkrijk.
Weer anderen zeggen: zo kun je proberen je privé-leven in te richten, met zo’n hoogstaande ethiek, maar voor de maatschappelijke verhoudingen is de Bergrede totaal ongeschikt.

Met allerlei redeneringen maken de mensen zich er mooi vanaf.
Wie de woorden van de Bergrede onbevooroordeeld leest, kan niet tot een andere conclusie komen dan: Jezus bedoelt gewoon wat Hij zegt!
Maar zijn opvattingen zijn ons te revolutionair; wij willen liever een wat gematigd geloof.

‘Denk niet dat Ik gekomen ben om de Wet of de Profeten af te schaffen.
Jezus werd er door sommige mensen van beschuldigd, dat Hij het niet zo nauw nam met de Tora; omdat Hij er anders mee omgaat dan de meeste Wetsleraars van zijn dagen. Die beschuldiging weerlegt Hij met klem. Heel wat christelijke theologen hebben voor Jezus al een niet-joodverklaring afgegeven; maar Jezus is door en door Joods en in zijn onderricht is er geen
enkele tegenstelling met de Tora! De geboden van zijn Vader worden door Hem niet buiten werking gesteld – hoe zou dat kùnnen?! – maar ‘vervuld’.

Jezus wil niet minder precies zijn dan de Farizeeërs, integendeel: ‘Indien uw gerechtigheid niet overvloedig is, meer dan die van de schriftgeleerden en Farizeeën, zult u het Koninkrijk der hemelen zeker niet binnengaan.’
Jezus maakt geen einde aan de Wet. Jezus plaatst niets tegenover de geboden, maar verdiept, verscherpt, radicaliseert ze: terug naar de wortel! Hij wil laten zien hoe God zijn Wet vanouds bedoeld heeft.

Jeremia 31, een van de in het Nieuwe Testament meest geciteerde teksten, spreekt over de vernieuwing van het Verbond; die vernieuwing bestaat niet hierin, dat er iets ànders voor de Wet in de plaats komt, maar dat diezelfde Wet geschreven wordt in de harten! Dàt is de eigenlijke bedoeling ervan. In de prediking van Jezus komt de eigenlijke betekenis van de geboden, die er altijd al in zat, er pas echt goed uit! Hij wil de hele Wet tot gelding laten komen en deze niet aanpassen aan de omstandigheden.
Dat is iets heel anders dan ‘Wetticisme’. Sommige Farizeeërs maakten een karikatuur van de Wet. Wetticisme betekent, dat het naleven van het gebod een doel op zich wordt, terwijl de bedoeling ervan uit het oog werd verloren. Dat leidt tot verstarring, en dat is precies het tegendeel van de bevrijding die God ermee op het oog heeft.

Dat God zijn Tora gegeven heeft, betekent Grote Vreugde, want alleen met behulp van Gods ‘aanwijzingen’ kom je tot je bestemming.
Jezus is niet het ‘Einde’ van de Wet, maar het Doel; en de bestemming van de reis: het Eeuwige Leven.

‘Ik verzeker jullie: zolang de hemel en de aarde bestaan, blijft elke jota, elke tittel in de wet van kracht… totdat alles gebeurd zal zijn.’
Gods Wet blijft van kracht, zolang deze wereld bestaat. ‘Tot alles zal zijn geschied.’ Dat wil zeggen: God zal met deze wereld tot zijn doel komen.

‘Jezus heeft de Wet vervuld’. Dit betekent niet, dat wij dat nu niet meer hoeven te doen. Als wij volgelingen van Jezus zijn, dan betekent dat, dat ook wij in ons leven de Wet van God tot zijn doel willen laten komen. Niet om daarmee de hemel te verdienen, maar omdat we niet anders willen dan de wil van God doen. Jezus heeft dat voorgedaan en wij mogen zijn navolgers zijn.

Gods Wet geeft richting aan je leven. Het gelovige deel van Gods volk Israël weet dat. De Gemeente van Christus moet er steeds weer aan worden herinnerd.
Wij staan voor de uitdaging om volmondig met Gods volk in te stemmen in de ‘Vreugde der Wet’. God spreekt. Zijn beloften zijn geen loze woorden. Met de Psalmen mogen wij ze zingen, opdat de liefde van de Bruidegom ook in ons hart tot zingen zal komen.

In het begin van deze dienst zongen we ook uit Psalm 19.
Eerst bezingt de dichter de grootheid van de schepping: God sprak en het was er.
Daarna bezingt hij de Wet: De wet van de HEER is volmaakt, zij verkwikt de ziel; de getuigenis van de HEER is betrouwbaar, zij schenkt wijsheid aan de onverstandige. De bevelen van de HEER zijn waarachtig, zij verheugen het hart; het gebod van de HERE is louter, het verlicht de ogen.
De Wet, de Wegwijzer van God verbindt Hem met zijn volk, en met ieder die op Hem vertrouwt. Gods volk kan op zijn Woord bouwen!

Geprezen zij Gods Heilige Naam! Amen.

zondag 16 september 2018

Ik geloof! Kom mijn ongeloof te hulp!

Preek over Markus 9:24

Jesaja 45:18-25; Markus 9:14-29; Efeziërs 6:10-18

Broeders en zusters in onze Heer Jezus Christus,

Het gaat vanmorgen over geloof en over ongeloof. Die twee liggen soms dicht bij elkaar.

Eerst horen we Jezus in dit hoofdstuk zeggen: ‘Wat zijn jullie toch een ongelovig volk, hoe lang moet Ik nog bij jullie blijven? Hoe lang moet Ik jullie verdragen?’
Het zal je maar gezegd worden…
En Jezus zegt dit niet alleen tegen de menigte die daar samenschoolt, Hij zegt het ook tegen de trouwe kring van leerlingen die altijd bij Hem is.

Ons hoofdstuk uit Markus begint met de ‘verheerlijking op de berg’. Jezus heeft een berg beklommen met Petrus, Johannes en Jakobus. Daar begint Hij te stralen. Even aanschouwen ze Hem in zijn hemelse heerlijkheid. Mozes en Elia komen langs. En God zelf is een trotse Vader, zegt: ‘Dit is mijn geliefde Zoon, luister naar Hem!’
Een hemels gebeuren, daar bovenop die berg…

Dichter bij de aarde gaat het leven ondertussen gewoon door.
Ook daar een vader en een zoon, maar hun werkelijkheid ziet er een stuk minder hemels uit…
Geen heerlijkheid, maar wanhoop. De jongen is ‘bezeten’, hij kan niet spreken en krijgt regelmatig ernstige aanvallen te verduren. De leerlingen van Jezus weten niet wat ze ermee aan moeten. En dan verwijt Jezus ze hun on-geloof…
Ze gelóven natuurlijk wel, de discipelen, maar ze geloven niet goed genoeg…
En “geloven”, dat betekent dus niet dat je altijd alles zeker weet; Geloven betekent: Vertrouwen.

De vader van die jongen die er zo ernstig aan toe is, is de wanhoop nabij.
De leerlingen van Jezus konden hem niet helpen. Hij vraagt of Jezus misschien iets kan doen…
Waarop Jezus zijn beroemde uitspraak doet: ‘Alles is mogelijk voor wie gelooft’
En… doet die man dat? Gelooft die wel?...
Hij doet zich in elk geval niet beter voor dan hij is. Hij zegt niet tegen Jezus: 'O ja, ik geloof; - geen enkele twijfel'… Hij is er heel eerlijk over hoe ingewikkeld hij in elkaar zit:
Hij gelooft wel, maar tegelijk kan hij het niet geloven.
Hij spreekt de beroemde woorden: ‘Ik geloof, kom mijn ongeloof te hulp.’

En wat vindt Jezus daarvan? Jezus vindt het goed.
Je kunt gerust eerlijk tegen Hem zijn, want Hij weet toch al wie je echt bent…

De Bijbel staat vol wonderen. Als wij daarover lezen / horen, dan wordt ons geloof behoorlijk op de proef gesteld. Kan dat allemaal wel?
Wij zien ze niet gebeuren, zulke wonderen; is zoiets misschien niet meer voor deze tijd?
Is God veranderd?

Ellende behoort niet bij Gods goede schepping, maar hoort bij de "chaos" (het "woest en ledig"), die God door zijn scheppingswerk overwint; maar waar de mens door de zondeval de schepping weer aan uitgeleverd heeft. Het mag duidelijk zijn, dat het niet Gods bedoeling is, dat mensen lijden. Hoe zou het anders kunnen, dat Jezus voortdurend bezig is, lijden op te heffen? Het heel-maken van mensen, in de ruimste zin van het woord, maakte het overgrote deel uit van Jezus' werk op aarde.
En heeft de Heer heeft bij het ‘zendingsbevel’, voor Hij ten hemel voer, zijn leerlingen niet opgedragen zijn werk op aarde voort te zetten? De Heer gaf de Zijnen de kracht om wonderen verrichten, om daarmee de verkondiging van het Evangelie te ondersteunen. Dat was toen zo en dat in nu nog zo: We lezen erover in het boek Handelingen, en uit zendingsgebieden komen berichten over net zulke wonderen als in de Bijbelse tijd.
Waarom zien wij niet van die wonderen gebeuren? Gebrek aan geloof?

We willen geloven, dat God mensen geneest, maar onze ervaring is ook, dat niet iedereen waarvoor gebeden wordt ook genezing ontvangt.
(Ook in Jezus' dagen werden trouwens niet alle zieken in het hele land genezen…
maar Jezus heeft nooit tegen iemand gezegd: "Leg je nou maar neer bij je lot, je moet erin berusten.")

Wij zijn vanmorgen natuurlijk naar de kerk gekomen omdat we wèl gelóven!
(Anders bleven we toch zeker gewoon thuis?!)
We zijn hier bij elkaar als kinderen van God, geroepen door de Ene. De God van de Bijbel is ons niet vreemd; we kennen Hem uit de verhalen, met het volk Israël, met zijn Zoon Jezus Christus, met zijn gemeente in de eerste eeuwen. De meesten van ons hebben van kinds af aan die verhalen gehoord. Zo zijn we vertrouwd geraakt met de woorden van de Eeuwige.

En tòch kan het ons overkomen dat het ons aan geloof lijkt te ontbreken…
Daar kunnen allerlei redenen voor zijn…
omdat we niet kunnen geloven dat God na de eerste eeuwen kerkgeschiedenis ermee gestopt is… omdat we God kennen als de God van vrede en recht, maar toch is de wereld nog vol met onvrede en onrecht… omdat andere mensen (en ook wijzelf) ons steeds weer teleurstellen… omdat we vastzitten in vaste patronen van wetmatigheden en door mensen bedachte regels, van inkomsten en uitgaven; van schulden en aflossingen; van ziekte en herstel… naar welke kant zal de balans doorslaan? We zitten vast en komen we er ooit nog uit?
Als het lot van de wereld in de handen van mensen ligt, is er geen hoop…

Wij zijn hier bijeen omdat we ons geroepen weten door een stem die deze wetmatigheden doorbreekt, ‘als water uit de harde steen’.
En van de grote daden van deze God horen we ook vandaag in de genezing van die jongen die in de greep is van een demonische macht. (Hoe je daarin terecht kunt komen, daar zou veel over te zeggen zijn, maar dat onderwerp is veel te groot voor vandaag). Er is sprake van een geest die, zoals zijn vader het beschrijft, de bedoeling heeft de jongen te doden…

Zojuist is Jezus met zijn naaste leerlingen heel dicht bij God geweest, in gesprek met Mozes en Elia. Bij de tocht naar beneden vertelt Hij die leerlingen dat ze daarover niet mogen spreken voor Hij zou zijn opgestaan uit de dood. En dat laatste was iets waar ze met hun verstand niet bij konden: ‘Opstanding uit de doden’, wat bedoelt Hij daar nou mee?!
Dàn laat Markus ons het verhaal horen van die jongen die bezeten is. Niet voor niks horen we hoe daar de menigte vast stelt dat de jongen dood is: hij wordt ‘voor dood achtergelaten’.
Niet voor niks pakt Jezus de jongen vervolgens bij de hand om hem overeind te helpen, net zoals bij het dochtertje van Jaïrus. – ‘En hij stond op.’
In het wekken uit de ‘dood’ van het dochtertje van Jaïrus en van deze jongen wordt aan een goede luisteraar al iets duidelijk van wat er straks staat te gebeuren in Jeruzalem. Het is niet toevallig dat er in beide verhalen een vader is die tot het uiterste gaat om zijn kind te redden. Dat wijst al vooruit naar God de Vader die Jezus bij de hand zal nemen en doen opstaan…
Als de wereld denkt dat het ‘einde verhaal’ is, dan is God er ook nog… de God van ontferming, die zijn kinderen niet vergeet; de Vader die zijn kinderen niet loslaat. Hij wil niets liever dan ons bij de hand nemen om ons te leiden door de zee van chaos; om ons te bevrijden uit de verlammende angst; uit de wetmatigheden die we zelf uitgevonden hebben.
Maar daar moeten we Hem dan wel de ruimte voor geven…

‘Dit soort geesten zijn alleen te verdrijven door gebed’, zegt Jezus aan het slot.
En dat gebed luidt: “Heer, ik geloof… kom mijn ongeloof te hulp!”
Geloof wordt op de proef gesteld door wat we meemaken. Het kan on-geloof worden als je je blind staart op jouw eigen leven, op waar jij het moeilijk mee hebt.
Jezus verlegt de aandacht: naar Hemzelf. God is groter dan jouw problemen.
Hier komen de grenzen van ons eigen kunnen en Gods macht samen.
Als alles alleen van ons afhankelijk zou zijn, zou uiteindelijk toch weer het recht van de sterkste gelden; dan lopen we binnen de kortste keren vast op onze eigen grenzen. Maar de Heer maakt hier duidelijk dat Hij zich niet door onze wetmatigheden laat indammen. Hij laat zijn zorg en liefde niet intomen door afspraken en regels, zijn ontferming is grenzeloos.
‘Want de Geest doorbreekt de grenzen die door mensen zijn gemaakt.’
Ziende naar de vreemdeling in onze straten, of de werkloze die aan de kant staat, of de naaste in het ziekbed, vinden we dan niet een zoveelste last voor onze maatschappij, maar een kans om Gods ontferming gestalte te geven. Er is een voortdurend kloppen van God aan de poort van ons hart.
Te midden van alle chaos, te midden van ellende, ziekte en dood spreek ik uit dat ik geloof, en vraag ik God of Hij mijn ongeloof te hulp komt.

Alles verandert, de hele wereld, de Kerk, wijzelf… maar God is niet veranderd. Hij blijft altijd Dezelfde.
Als niet het hele Evangelie serieus genomen wordt, is het gevolg: een krachteloos geloof, dat bij het minste of geringste wankelt. Wat hebben we eraan, als er een overvloed aan genade en kracht in Christus is, wanneer wij niet in geloof tot Hem komen en het ons toe-eigenen?
Wij zijn niet machteloos. ‘Doe de wapenrusting van God aan’… om stand te houden tegen de listen van de duivel:
De waarheid als gordel; de gerechtigheid als een pantser; de inzet voor het Evangelie van de vrede als schoeisel; het schild van het geloof, om de brandende pijlen van de Boze af te weren; de helm van het heil, om je hoofd, je gedachten te beschermen; en het zwaard van de Geest, dat is Gods Woord; en het sluitstuk van de geestelijke wapenrusting is het Gebed.
Gebed is een machtig wapen. In het slot van de Brief aan de Efeziërs wordt er van uit gegaan, dat er een kosmische strijd aan de gang is, dat een feit. Er is meer tussen hemel en aarde dan wij zomaar kunnen waarnemen. Wie in Jezus geloven worden in die strijd betrokken, of we dat nou leuk vinden of niet. Daarom moeten we de wapenrusting van God aan doen.
Door te volharden in het gebed, nemen we met succes deel aan Gods strijd tegen de boze machten die deze wereld in hun greep houden.
Jezus is Overwinnaar.

Amen.

woensdag 12 september 2018

Jaargesprek of niet?

Pieter J. Huiser, voorzitter van de Bond van Nederlandse Predikanten
‘Ik verbaas me over de insteek van dit dilemma. Het framen van een predikant als iemand die kennelijk bijgestuurd moet worden. Waarom zo negatief? Het valt ons als bestuur van de Bond van Nederlandse Predikanten op dat in veel officiële stukken vooral over de predikant gesproken wordt in de context van problemen in de gemeente.
Tijdens het jaargesprek kunnen ongewenste patronen in het werk van de kerkenraad als geheel aan de orde komen. De onwennigheid komt vooral voort uit het feit dat een jaargesprek, hoe zorgvuldig ook omschreven, zoveel lijkt op een beoordelingsgesprek, dat veel kerkenraadsleden het als zodanig ervaren. Men wordt in een rollenspel gedrongen waarbij kerkenraadsleden al snel in de rol van werkgever en de predikant in de rol van werknemer worden gezet.

Susanne Freytag en Sjaak Verwijs hebben er in ons blad Predikant en Samenleving voor gepleit om te werken aan een cultuur van feedback die verder gaat dan een ongemakkelijk gesprek per jaar. Zo zijn er kerkenraden die standaard het agendapunt ‘wat in de gemeente leeft’ op de agenda hebben staan. Daarbij delen de kerkenraadsleden met elkaar wat ze aan positieve en kritische opmerkingen hebben gehoord. Of houd eens per maand een vragenuurtje na de dienst.’

‘Maak er een feestje van’

Jacques Uitterlinde, diaken in de Waalse Gemeente Dordrecht-Breda
‘Het jaargesprek is niet populair bij kerkenraden. Dat komt doordat het lijkt op een functioneringsgesprek en dat voelt vervelend. Maar de kerkorde helpt geweldig om te zien wat dat jaargesprek echt inhoudt: een gesprek op basis van gelijkwaardigheid tussen de ambten, over de kwaliteit van de kerkenraad en het welbevinden van de deelnemers. Op die manier zijn wij het jaargesprek ook ingegaan; evalueren hoe het met ons gaat. Na de kerkdienst die zondag gingen de leden van de kerkenraad en de predikant in conclaaf. Natuurlijk was er eerst koffie en thee met iets lekkers erbij. Twee weken van tevoren waren er vragenformulieren uitgedeeld over hoe we vinden dat we met elkaar functioneren, hoe ieder zijn eigen rol daarin ziet. Dat hebben we in groepjes besproken en daar hadden we echt anderhalf uur voor nodig. Na een plenaire afronding waren we unaniem van mening dat we dit elk jaar moeten doen. Het is prettig dat we elkaar kunnen zeggen wat ons op het hart ligt. Een jaargesprek krijgt zo een heel andere gevoelswaarde. Tot slot hebben we met onze partners, de organist, de koster en vrijwilligers heerlijk gegeten in de kosterij. Doen dus, dat jaargesprek. Maar maak er een feestje van.’

‘Reflecteren op het eigen functioneren hoort erbij’

Gerrit van Meijeren, predikant voor het beroepingswerk in de Protestantse Kerk
‘Mijn eerste associatie is: het gaat om vertrouwen. Je spreekt met elkaar over de taken die aan de predikant en/of de kerkelijk werker zijn toevertrouwd. Dat vraagt om een open en veilige setting en de bereidheid om voor elkaar goede gespreksgenoten te zijn. Er zijn gemeenten waar het jaargesprek nog geen praktijk is. Hoe komt dat? Predikanten zijn soms bezorgd dat het een functioneringsgesprek wordt. Dat de controle de boventoon voert en zij als werknemer worden gezien. Bij kerkenraadsleden is er soms sprake van verlegenheid. Hoe moet je zo’n jaargesprek aanpakken? Ben ik wel een gelijkwaardige gesprekspartner voor de predikant?
Wat kan helpen is het jaargesprek zien als een onderdeel van een veel bredere terugblik op het werk in de gemeente. Een echt gesprek is bovendien wederkerig. Verder hoort reflectie op het eigen functioneren bij de professionaliteit van de predikant. De vrijheid van het ambt sluit niet uit dat er met de dominee wordt gesproken over hoe het gaat en op welke manier hij of zij het ambt invult. Een goede voorbereiding is essentieel. Er is een praktische gids Jaargesprekken beschikbaar en het Protestants Centrum voor Toerusting en Educatie (PCTE) biedt kerkenraadsleden een masterclass aan. Nog een idee: kies een externe gespreksleider om de ontmoeting de ruimte te geven.’

‘Als er iets is, bespreken wij dat direct’

Albert Meijering, kerkenraadsvoorzitter Protestantse Gemeente Zuiderkerk Nieuw-Amsterdam/Veenoord
‘Er is geen gezagsverhouding tussen predikant en kerkenraad, maar de kerkenraad blijft wel verantwoordelijk. Het dilemma is dus veeleer dat de predikant niet in loondienst is bij de kerkenraad. Als je een echte werkgever-werknemer-verhouding zou hebben, dan kun je drie waarschuwingen geven en daarna is het ontslag. In het verleden heb ik dat wel meegemaakt. Als een predikant dan niet wil meewerken, loop je vast en moet je een verzoek doen tot losmaking. Dat is een heel stroperige weg. Wat heeft een voortgangsgesprek voor zin als je geen middelen hebt om te handhaven?
In overleg met de predikant hebben wij ervoor gekozen geen jaargesprekken te houden. Als er iets is, wordt dit direct besproken binnen het dagelijks bestuur of in de kleine kerkenraad. Dit werkt prima en kan zo blijven als er wederzijds vertrouwen is. De predikant maakt wel jaarlijks een werkverslag dat besproken wordt op de algemene kerkenraad. Zo is de kerkenraad betrokken bij wat de predikant in het afgelopen jaar heeft gedaan, waar zij moeite mee heeft of waar ze tegenaan is gelopen. In het werkverslag staat ook hoe de predikant tegen de toekomst aankijkt.’

(Tekst: Jurgen Tiekstra)

zondag 20 mei 2018

Pinksteren en Sjawoeot

Toen de Pinksterdag aanbrak (eigenlijk staat er gewoon: ‘de vijftigste dag’, het woord Pinksteren is een verbastering van het Griekse woord voor ‘vijftigste’), toen wáren, niet: ‘kwamen’, toen wáren de volgelingen van Jezus al allemaal bij elkaar. En ze waren niet de enigen die waakten.
In Handelingen 2 werd het niet voor de eerste keer Pinksteren; dat wàs al een feestdag; voorgeschreven in de Tora.
We weten ook, dat al deze eerste gelovigen Joden waren; en tot vandaag de dag blijven gelovige Joden die nacht wakker om samen de Tora te bestuderen, de aanwijzingen die God aan zijn volk gaf in de tijd van Mozes.
De volgelingen van Jezus – in Handelingen 1 wordt melding gemaakt van een groep van honderdtwintig mensen! – zijn de hele nacht bij elkaar geweest.
En wat deden zij? Waar spraken zij over? Waarschijnlijk over de dingen die gebeurd zijn en over de toekomst die zij verwachten, op grond van Gods Woord. Helemaal op God gericht, zijn ze aan het wachten en bidden, tot de dag aanbreekt.

Met Pinksteren viert de Kerk de uitstorting van de Heilige Geest.
De Heilige Geest was er natuurlijk altijd al, want Hij is God Zelf!
Op de eerste bladzijde van de Bijbel komen we de Heilige Geest al tegen als Gods scheppingskracht – Gods Geest zweefde over het water van de oervloed.
Vervolgens is het de Heilige Geest die richters als Gideon en Simson in actie laat komen; en die profeten doet opstaan om Gods Woord te spreken. Sommige mensen met een speciale taak worden in het Oude Testament al toegerust voor hun taak door de Heilige Geest.
Maar wat hier gebeurt, dat is iets nieuws; door Jezus Zelf beloofd voordat Hij naar zijn Vader ging; maar ook al aangekondigd door de profeten: Aan het einde van de tijd, zegt God, zal Ik over alle mensen mijn geest uitgieten.

In oude tijden was het ‘Wekenfeest’ een Oogstfeest.
Pesach markeert het begin van de tarweoogst. Volgens Gods voorschriften in Leviticus 23 moeten vanaf Pesach zeven sabbatten worden geteld (de Omertelling); zeven weken na Pesach worden de eerstelingen van de gersteoogst naar het heiligdom gebracht. Op de vijftigste dag is er een feestdag voor de Eeuwige. Dat is de reden dat er in Handelingen 2 zoveel Joden van heinde en verre naar Jeruzalem zijn gekomen, uit verschillende volken en talen. Ook de Pinksterdag in Handelingen 2 markeert het begin van een rijke oogst: een mensenoogst! Velen komen tot geloof.

Sinds de Hemelvaart zijn de volgelingen van Jezus volgens zijn bevel aan het wachten tot de belofte vervuld wordt. En als de vijftigste dag aanbreekt, dan gebeurt er iets; ‘plotseling’…
Ook al hàd Jezus het aangekondigd en werd er naar uitgekeken, toch wisten ze natuurlijk niet wat ze precies moesten verwachten. Maar toen het zover was, dat de Heilige Geest over hen kwam, toen was het hun direct duidelijk: Dit is het!

Opeens: een windvlaag; en ‘tongen van vuur’…
Wind en vuur zijn bekende tekenen van Gods Aanwezigheid! Net als toen de Eeuwige neerdaalde op de berg Sinaï.
De Joodse overlevering gaat er van uit dat het volk Israël precies zeven weken na de Uittocht uit Egypte bij de berg Sinaï de Tora ontving.

Wat gebeurt er op de vijftigste dag met de volgelingen van Jezus?
Zij worden zijn getuigen. Dat had Jezus in Handelingen 1 gezegd: Wanneer de heilige Geest over jullie komt, zullen jullie kracht ontvangen en van mij getuigen (in Jeruzalem, in heel Judea en Samaria, tot aan de uiteinden van de aarde).
Als de heilige Geest over hen gekomen is, sluiten ze zichzelf niet langer op, maar ze komen naar buiten en ze kunnen niet langer zwijgen. Iedereen hoort hen spreken over de grote daden van God. En iedereen kan het verstaan. De mensen zijn verbijsterd.
Petrus legt uit wat er aan de hand is: nu gebeurt wat God door de profeet Joël heeft aangekondigd. Visioenen en dromen en profetieën… God maakt zijn wil bekend, aan en door gewone mensen. Dat de profetie vervuld wordt, is een teken dat de Eindtijd, de laatste fase van de geschiedenis is aangebroken.
Is dat goed nieuws? Dat is de vraag. Het betekent ook dat Gods Oordeel over de wereld komt! Petrus legt uit dat wat hier gebeurt het logische gevolg is op het sterven en de Opstanding (en hemelvaart) van Jezus.
De Kerk belijdt niet alleen, dat Jezus is ‘opgevaren ten hemel, waar Hij troont aan de rechterhand van de Vader’; de Kerk belijdt ook dat Hij ‘komen zal, om te oordelen de levenden en de doden.’ Met het kwaad wordt voorgoed afgerekend.

Er is wel eens gezegd dat Pinksteren het feest is van de geboorte van de Kerk.
Dat is wel wat magertjes uitgedrukt. Jezus heeft namelijk niet de komst van de Kerk aangekondigd, maar de komst van het Koninkrijk!
Inderdaad: als wat in Handelingen 2 beschreven wordt niet was gebeurd, dan was er nooit een christelijke gemeente geweest. Maar het eerste gevolg van de Uitstorting van de Heilige Geest is niet dat de Kerk ontstaat, maar dat het Koninkrijk van God zichtbaar wordt: God neemt mensen in beslag.

Wat was het directe gevolg van de prediking van Petrus?
Duizenden Joden gaan in Messias Jezus geloven.
Volgens de profetie zal dit helemaal aan het einde van de tijd weer gebeuren…
Zacharja spreekt daarover in zijn twaalfde hoofdstuk: Het huis van David en de inwoners van Jeruzalem zal Ik vervullen met een geest van mededogen en bekering. Ze zullen zich weer naar Mij wenden, en over Mij die ze hebben doorstoken, zullen ze weeklagen als bij de rouw om een enig kind.

Petrus roept in zijn Pinksterpreek zijn gehoor op om zich te bekeren! Let wel: dat zegt hij tegen allemaal gelovige mensen; die moeten zich bekeren: een nieuwe weg inslaan, een ander leven te gaan leiden.
Het Oordeel zal over de wereld komen, maar het is nog Genadetijd. Het is nog niet te laat.
Want ieder die de Naam van de Heer aanroept, zal worden gered!
Wie zich bekeert, zal óók de Heilige Geest ontvangen.

Gelovige Joden vieren dus op de vijftigste dag vanaf Pesach, dat hun de Wet gegeven werd;
maar gelovigen uit de heidenen vieren op de vijftigste dag vanaf Pasen dat de Heilige Geest is uitgestort. Dat lijken twee totaal verschillende dingen, maar zo is het niet. De werking van de Heilige Geest en de Tora, de Wet van God, hebben alles met elkaar te maken!
God zegt door de mond van de profeet Jeremia (31:33): “Ik zal Mijn wet in hun binnenste leggen en die in hun hart schrijven!”
En de apostel Paulus schrijft aan de Korinthiërs over de Wet: “niet met inkt geschreven, maar met de Geest van de levende God, niet op tafelen van steen, maar op tafelen van vlees in onze harten!” (2Kor. 3:3). Bovendien schrijft Paulus in zijn Brieven dat er wat dit betreft “geen onderscheid is tussen Griek en Jood, besneden of onbesneden, barbaar en Skyth, slaaf en vrije, maar alles en in allen is de Messias” (Kol. 3:11).

Zonder Gods kracht zijn wij absoluut niet in staat om Zijn wil te volgen en Zijn geboden te onderhouden, omdat wij zwakke mensen zijn; dat weet onze hemelse Vader maar al te goed!

Als Jezus op de vooravond van Pesach, waarop Hij het Avondmaal instelt, de komst van de Heilige Geest aankondigt, zegt Hij: “Wanneer jullie Mij liefhebben, zullen jullie Mijn geboden bewaren. En Ik zal de Vader bidden en Hij zal u een andere Trooster geven om tot in eeuwigheid bij u te zijn, de Geest van de waarheid… Wie Mijn geboden heeft en ze bewaart, die is het, die Mij liefheeft… (Joh. 14)

Twintig eeuwen later verkeren zowel de wereld als de Kerk in crisis; en dan bedoelen we niet een economische crisis. Een economische crisis betekent al veel ellende, maar veel ingrijpender is een geestelijke crisis.
Nederland is allang geen christelijk land meer. Een christelijke school of een christelijke politieke partij is niet zo christelijk meer. En ook veel mensen die zichzelf wel christen noemen, weten niet meer goed wat ze moeten geloven. Mensen weten niet meer wie God is. Mensen weten niet meer wat de waarheid is, iedereen heeft tegenwoordig z’n eigen waarheid! En het maakt niet zoveel uit wat je gelooft, als je maar lief bent voor elkaar...
Nee, zo’n kerk heeft geen toekomst.
Het Griekse woord krisis betekent letterlijk: Oordeel. Het is het uur van de Waarheid; nu komt het er op aan!
Het ziet er voor de Kerk (in ons deel van de wereld in elk geval) niet rooskleurig uit.
Jezus belooft de Zijnen de ‘Geest van de Waarheid’ (Joh. 16:13): wanneer Hij komt, de Geest der waarheid, zal Hij jullie de weg wijzen tot de volle waarheid.

Is er wel toekomst?
Die is er, als wij ons opnieuw toewijden aan God.
Als wij ons bekeren, zullen ook wij vol worden van de Heilige Geest; dan krijgen we visie; dan durven we weer te dromen; dan worden ook wij Gods getuigen.
Een getuige, dat is iemand die weet wat er gebeurd is en dat zal vertellen.
Wij weten het, wat er gebeurd is, wat God gedaan heeft: Hij heeft de zonde en de dood overwonnen.
De Heer regeert. Gods werk gaat door. Zijn Koninkrijk komt. En de hele wereld zal het zien.

donderdag 19 april 2018

Preek n.a.v. Johannes 21: 'Heb je Mij lief?'

Broeders en zusters in onze Here Jezus Christus,

Vanmorgen proberen we ons een beetje in te leven in Simon Petrus.
Geen moment in zijn leven – ook al weten we niet hoe oud hij is geworden en evenmin hoe oud hij was in de tijd waarin de gebeurtenissen uit het Evangelie plaats grepen –, toch kunnen we rustig stellen: geen moment in zijn leven is zó ingrijpend geweest als die paar dagen van Jezus’ lijden, zijn dood en opstanding en de tijd direct daarna.
We krijgen uit de beschrijving van het Evangelie een levendig beeld van deze visser uit Galilea: iemand die zeer intens leefde, met volle teugen. Iemand die niet van half werk hield, maar zich alleen voor de volle 100% wilde inzetten. Iemand die impulsief handelde, weinig bedachtzaam, altijd zijn hart volgend. Iemand die zich graag wilde laten gelden, op de voorgrond wilde treden. Simon Petrus had altijd boven de rest willen uitsteken. Er waren er velen die achter Jezus aanliepen, maar niemand die zich zo volledig ervoor wilde geven als hij! ‘Misschien zal iedereen U afvallen, ik nooit!’ … ‘Al zou ik met U moeten sterven, verloochenen zal ik U nooit.’

Wat was het allemaal anders gelopen! Het ‘bittere wenen’ dat volgde op het kraaien van de haan, in de vroege ochtend na de nacht waarin Jezus gevangengenomen werd, is een uiting van diepe teleurstelling in zichzelf. Iedere gelovige zou zich misschien wel een beetje schamen als hij of zij niet voor z’n geloof had durven uitkomen… maar Petrus driedubbel! Zijn karakter versterkt de teleurstelling enorm: iedereen kon zo’n fout maken, maar hij niet! Hij was zo zeker van z’n zaak geweest, en toch…
Deze verpletterende zelfontdekking heeft ontzettend veel teweeggebracht. Het kraaien van de haan heeft hem doen ontwaken uit de waan van zij eigendunk. Vanaf dat ogenblik zal Petrus niet geweten hebben waar hij het zoeken moest: hij is een mislukkeling!
Zelfs al heeft zijn Meester de dood overwonnen en al is Hij hun verschenen, is het nog niet goed. ‘Zijn Meester’… alsof hij zich nu nog zijn volgeling zou mogen noemen! - dat is voorbij.
Hij heeft bewezen, dat hij niet geschikt is voor die taak: door Jezus gezonden te worden, een ‘apostel’ te zijn.

‘Ik ga vissen.’ -’Wij gaan met je mee.’
Eenvoudige woorden. Maar wat zeggen ze veel!
Petrus keert weer terug naar zijn oude beroep, dat hij in de steek had gelaten om Jezus te volgen. Toen ‘lieten zij meteen hun netten liggen, trokken hun schepen op het land en volgden Hem.’ – Dat was toen. Nu laten ze hun schepen weer te water en gooien hun netten weer uit: terug bij af. Net alsof er de afgelopen drie jaar niets gebeurd is…
En als het alleen van hen afhangt, zal het Evangelie, het Goede Nieuws niet verder verspreid worden! Zij die geroepen zijn om ‘vissers van mensen’ te worden, gaan zich weer bezighouden met het vangen van vissen.
Althans: dat hadden ze gewild. Maar ondanks een hele nacht zwoegen vingen ze niets.

Dat hebben we eerder gehoord!
De leerlingen van Jezus hebben een stap teruggedaan en de geschiedenis herhaalt zich.
Als de Kerk niet voortgaat op de Weg van de Heer, als ze blijft stilstaan, of zelfs een stap terugzet, is het niets gedaan. Zonder Hem is alles nutteloos.
Maar dat wil de Heer niet! Hij wil niet, dat de zijnen zonder Hem zijn. Zonder stuurman zwalkt het schip van de Kerk doelloos over de wereldzee. En dat mag niet van de Heer van de Kerk.

‘Opnieuw openbaart Jezus Zich aan zijn leerlingen’, aldus de evangelist Johannes. Hij staat op het strand en wacht ze op; Hij roept ze; want wat Hem betreft is het niet voorbij, het begint pas!

‘Het is de Heer’ – bij het horen van die woorden gaat een huivering door Petrus heen.
Opeens vindt hij, die een toontje lager was gaan zingen, zichzelf terug: Naar Hem moet ik toe! En wel nu meteen! Hij kan niet wachten tot het schip het land bereikt heeft. Hij werpt zich in de zee en zwemt met ferme slagen naar de oever.

Ze houden maaltijd met elkaar. Hij neemt het brood en de vis en geeft de Zijnen te eten. Het is allemaal weer net als vroeger.
IS dat zo? Gaat dat zo gemakkelijk?
Het is allemaal ook anders dan vroeger. Er moet nog iets gebeuren.
Daar zitten een paar mannen rond een kolenvuur, vroeg in de morgen… net als een paar dagen geleden. Maar hier kraait geen haan. Er wordt niet gesproken.

Na de maaltijd wordt de stilte verbroken: ‘Simon, zoon van Johannes, heb je Mij lief, meer dan de anderen?’ - Er gaat een schok door Simon Petrus heen.
Hij wordt aangesproken bij zijn ‘natuurlijke’ naam. Op dat niveau wil Jezus hem ontmoeten.
Niet om hem op z’n nummer te zetten - Petrus zelf is teruggekeerd naar de ‘Simon-fase’, van vóór zijn roeping. Jezus spreekt hem aan zonder ambtsgewaad, zonder maskers. En Hij stelt een vraag.
Hij beweert niet iets. Hij onderwerpt Petrus niet aan een uitspraak die hij maar slikken moet. Hij zegt hem niet eens even flink de waarheid. Hij stelt een vraag. Wel een vlijmscherpe vraag, waaraan niet valt te ontkomen.

Tot drie keer toe klinkt die vraag, maar steeds iets anders, met iets andere woorden. (In de Griekse grondtekst is dat nog iets duidelijker dan in vertaling.) Telkens klinkt dezelfde vraag met een andere klemtoon:
De eerste keer gaat de vraag uit van de neiging van Petrus om zich boven anderen te stellen: ‘Heb je Mij lief, meer dan de anderen?’
De tweede keer ligt alle nadruk op het woord ‘waarlijk’: Heb je Mij echt lief? Hoe diep gaat je liefde? Ben je trouw?
De derde keer is de vraag het soberst, het eenvoudigst; gewoon: ‘Heb je Mij lief?’

Over de liefde van Jezus voor Petrus wordt niet gesproken. Die heeft ook geen ogenblik ter discussie gestaan.
Petrus moet antwoorden. Er is geen ontkomen aan.
De vragen leggen steeds een andere nadruk; Petrus weet slechts te antwoorden met telkens dezelfde woorden. Maar, alsof hij aan zijn eigen woorden niet genoeg waarde hecht, durft hij niet rechtstreeks te antwoorden: ‘Ja, ik heb U lief,’ maar: ‘U weet het!’ De derde maal voorafgegaan door een bijna wanhopig: ‘Heer, U weet alles…’ - en dat is wel nodig ook, om te weten, dat ik U liefheb.
Want onze liefde is zo aarzelend en schuchter. Ze verbleekt bij de overweldigende liefde van de Heer voor ons. Zijn liefde ging tot in de dood, voor mensen die, om met woorden van de apostel Paulus te spreken, ‘vijanden’ waren, ‘goddelozen’. ‘Goddeloos’, niet in morele, maar allereerst in letterlijke zin: ‘God-loos’: steeds weer geneigd om, zonder God, hun eigen gang te gaan.
Mensen denken soms wel zonder God te kunnen. Maar God kan niet zonder mensen. Dat wil Hij niet. De Heer geeft het niet op, maar blijft vragen: ‘Heb je Mij lief?’

Ten aanhoren van de andere leerlingen speelt deze samenspraak zich af. Dat moet voor Petrus een pijnlijke situatie geweest zijn. Maar het is wel goed dat zij het horen. Niet alleen Petrus zelf, ook zij kunnen zich afgevraagd hebben of hij het nog wel waard was een volgeling van Jezus te zijn; en waren zij zelf een haar beter? Ze hadden Hem toch op het kritieke moment allemáál in de steek gelaten? Niet alleen Petrus, ook zij moeten het horen.
Door deze ‘wonderbare visvangst’ worden ze opnieuw herinnerd aan hun roeping, om ‘vissers van mensen’ te worden. Petrus - en zij allen - zijn geroepen tot het ambt om zich ten dienste te stellen van Jezus’ werk in de wereld.
Onmiddellijk nadat Petrus in plaats van de drievoudige verloochening van zijn bij-Jezus-horen een belijdenis heeft uitgesproken, hoe schuchter en aarzelend ook, krijgt hij een opdracht waarin hij zijn liefde kan en mag tonen: ‘Weid mijn lammeren’, ‘hoed mijn schapen’, ‘weid mijn schapen’; daarin ligt een climax, een opgaande lijn; er wordt hem veel toevertrouwd; hij is niet afgeschreven; hij mag een nieuwe start maken.

Het was een pijnlijk, maar heilzaam gebeuren. ‘God die alle dingen doet meewerken ten goede’ heeft de verloochening ten goede gekeerd: Petrus heeft er zijn overmaat aan zelfvertrouwen door verloren en moet nu leren op God te vertrouwen, in plaats van op zichzelf.
Voor ons geldt hetzelfde: we mogen een nieuwe start maken als we gestruikeld zijn. Struikelen is geen schande, niet opstaan wel. En als u, als jij ooit mochten denken, dat je het bij God voorgoed verbruid hebt, mag je je toch in vertrouwen tot Hem keren. Want Hij wil niet, dat iemand verloren gaat.

Er wordt Petrus veel toevertrouwd: hij mag de kudde van Jezus bewaren en voeden. Maar hoe groot die verantwoordelijkheid ook is, het zijn en blijven ‘mijn lammeren’, ‘mijn schapen’. Nooit wordt het de kudde van Petrus. Hoe hoog zijn aanzien misschien ook zal stijgen, hij zal slechts als leider van de gemeente kunnen optreden, zolang hij zich de verloochening en de vergeving herinneren zal. Zijn herderschap zal altijd een afgeleid herderschap zijn, in navolging van de Ene Herder, tot wiens kudde hij zelf ook behoort.

‘Jullie weten dat de volken onderdrukt worden door hun eigen heersers en dat hun leiders hun macht misbruiken. Zo mag het bij jullie niet gaan. Wie van jullie de belangrijkste wil zijn, zal de anderen moeten dienen, en wie van jullie de eerste wil zijn, zal ieders dienaar moeten zijn, want ook de Mensenzoon is niet gekomen om gediend te worden, maar om te dienen en zijn leven te geven als losgeld voor velen.’ (Mk. 10:42-45)
Dat is een les voor al Petrus’ opvolgers. Voor de Paus van Rome en voor alle pausen van kleiner formaat. Ambtsdragers zijn mensen die weten van hun eigen tekorten en die daarom hun vertrouwen stellen in Hem die niet alleen roept, maar ook trouw is en het doen zal.
En dat geldt niet alleen voor wie een bijzonder ambt bekleden, maar ook voor allen die in het ‘ambt aller gelovigen’ staan.

Leren om op God te vertrouwen in plaats van op jezelf is een levenslang proces. Ook Petrus zal na die morgen aan het Meer van Tiberias heus nog wel eens in de fout gegaan zijn; dat maakt bescheiden. Dat doet beseffen hoe afhankelijk je bent: God is met je aan het werk en wat Hij begonnen is, zal Hij ook voltooien.

‘Volg Mij’, zei Jezus, vergezeld van woorden waarmee Hij aanduidde ‘hoe Petrus zou sterven tot eer van God.’ Volgens de traditie is Petrus in Rome gekruisigd.
‘Volg Mij,’ zegt Hij ook tegen ons. Moeten ook wij Jezus volgen tot in de dood? Dat zit er niet direct in. Maar er zijn mensen - ook in de wereld van vandaag - voor wie het volgen van Jezus op martelaarschap uitloopt.

Maar als we in vertrouwen achter Hem aangaan, hoeven we ons geen zorgen te maken, over wat we onderweg tegen zullen komen. We komen goed terecht, want Hij weet de weg en Hij roept ons om Hem te volgen; niet in de dood, maar in het Leven!

Geprezen zij Gods heilige Naam! Hallelujah! Amen.