donderdag 19 april 2018

Preek n.a.v. Johannes 21: 'Heb je Mij lief?'

Broeders en zusters in onze Here Jezus Christus,

Vanmorgen proberen we ons een beetje in te leven in Simon Petrus.
Geen moment in zijn leven – ook al weten we niet hoe oud hij is geworden en evenmin hoe oud hij was in de tijd waarin de gebeurtenissen uit het Evangelie plaats grepen –, toch kunnen we rustig stellen: geen moment in zijn leven is zó ingrijpend geweest als die paar dagen van Jezus’ lijden, zijn dood en opstanding en de tijd direct daarna.
We krijgen uit de beschrijving van het Evangelie een levendig beeld van deze visser uit Galilea: iemand die zeer intens leefde, met volle teugen. Iemand die niet van half werk hield, maar zich alleen voor de volle 100% wilde inzetten. Iemand die impulsief handelde, weinig bedachtzaam, altijd zijn hart volgend. Iemand die zich graag wilde laten gelden, op de voorgrond wilde treden. Simon Petrus had altijd boven de rest willen uitsteken. Er waren er velen die achter Jezus aanliepen, maar niemand die zich zo volledig ervoor wilde geven als hij! ‘Misschien zal iedereen U afvallen, ik nooit!’ … ‘Al zou ik met U moeten sterven, verloochenen zal ik U nooit.’

Wat was het allemaal anders gelopen! Het ‘bittere wenen’ dat volgde op het kraaien van de haan, in de vroege ochtend na de nacht waarin Jezus gevangengenomen werd, is een uiting van diepe teleurstelling in zichzelf. Iedere gelovige zou zich misschien wel een beetje schamen als hij of zij niet voor z’n geloof had durven uitkomen… maar Petrus driedubbel! Zijn karakter versterkt de teleurstelling enorm: iedereen kon zo’n fout maken, maar hij niet! Hij was zo zeker van z’n zaak geweest, en toch…
Deze verpletterende zelfontdekking heeft ontzettend veel teweeggebracht. Het kraaien van de haan heeft hem doen ontwaken uit de waan van zij eigendunk. Vanaf dat ogenblik zal Petrus niet geweten hebben waar hij het zoeken moest: hij is een mislukkeling!
Zelfs al heeft zijn Meester de dood overwonnen en al is Hij hun verschenen, is het nog niet goed. ‘Zijn Meester’… alsof hij zich nu nog zijn volgeling zou mogen noemen! - dat is voorbij.
Hij heeft bewezen, dat hij niet geschikt is voor die taak: door Jezus gezonden te worden, een ‘apostel’ te zijn.

‘Ik ga vissen.’ -’Wij gaan met je mee.’
Eenvoudige woorden. Maar wat zeggen ze veel!
Petrus keert weer terug naar zijn oude beroep, dat hij in de steek had gelaten om Jezus te volgen. Toen ‘lieten zij meteen hun netten liggen, trokken hun schepen op het land en volgden Hem.’ – Dat was toen. Nu laten ze hun schepen weer te water en gooien hun netten weer uit: terug bij af. Net alsof er de afgelopen drie jaar niets gebeurd is…
En als het alleen van hen afhangt, zal het Evangelie, het Goede Nieuws niet verder verspreid worden! Zij die geroepen zijn om ‘vissers van mensen’ te worden, gaan zich weer bezighouden met het vangen van vissen.
Althans: dat hadden ze gewild. Maar ondanks een hele nacht zwoegen vingen ze niets.

Dat hebben we eerder gehoord!
De leerlingen van Jezus hebben een stap teruggedaan en de geschiedenis herhaalt zich.
Als de Kerk niet voortgaat op de Weg van de Heer, als ze blijft stilstaan, of zelfs een stap terugzet, is het niets gedaan. Zonder Hem is alles nutteloos.
Maar dat wil de Heer niet! Hij wil niet, dat de zijnen zonder Hem zijn. Zonder stuurman zwalkt het schip van de Kerk doelloos over de wereldzee. En dat mag niet van de Heer van de Kerk.

‘Opnieuw openbaart Jezus Zich aan zijn leerlingen’, aldus de evangelist Johannes. Hij staat op het strand en wacht ze op; Hij roept ze; want wat Hem betreft is het niet voorbij, het begint pas!

‘Het is de Heer’ – bij het horen van die woorden gaat een huivering door Petrus heen.
Opeens vindt hij, die een toontje lager was gaan zingen, zichzelf terug: Naar Hem moet ik toe! En wel nu meteen! Hij kan niet wachten tot het schip het land bereikt heeft. Hij werpt zich in de zee en zwemt met ferme slagen naar de oever.

Ze houden maaltijd met elkaar. Hij neemt het brood en de vis en geeft de Zijnen te eten. Het is allemaal weer net als vroeger.
IS dat zo? Gaat dat zo gemakkelijk?
Het is allemaal ook anders dan vroeger. Er moet nog iets gebeuren.
Daar zitten een paar mannen rond een kolenvuur, vroeg in de morgen… net als een paar dagen geleden. Maar hier kraait geen haan. Er wordt niet gesproken.

Na de maaltijd wordt de stilte verbroken: ‘Simon, zoon van Johannes, heb je Mij lief, meer dan de anderen?’ - Er gaat een schok door Simon Petrus heen.
Hij wordt aangesproken bij zijn ‘natuurlijke’ naam. Op dat niveau wil Jezus hem ontmoeten.
Niet om hem op z’n nummer te zetten - Petrus zelf is teruggekeerd naar de ‘Simon-fase’, van vóór zijn roeping. Jezus spreekt hem aan zonder ambtsgewaad, zonder maskers. En Hij stelt een vraag.
Hij beweert niet iets. Hij onderwerpt Petrus niet aan een uitspraak die hij maar slikken moet. Hij zegt hem niet eens even flink de waarheid. Hij stelt een vraag. Wel een vlijmscherpe vraag, waaraan niet valt te ontkomen.

Tot drie keer toe klinkt die vraag, maar steeds iets anders, met iets andere woorden. (In de Griekse grondtekst is dat nog iets duidelijker dan in vertaling.) Telkens klinkt dezelfde vraag met een andere klemtoon:
De eerste keer gaat de vraag uit van de neiging van Petrus om zich boven anderen te stellen: ‘Heb je Mij lief, meer dan de anderen?’
De tweede keer ligt alle nadruk op het woord ‘waarlijk’: Heb je Mij echt lief? Hoe diep gaat je liefde? Ben je trouw?
De derde keer is de vraag het soberst, het eenvoudigst; gewoon: ‘Heb je Mij lief?’

Over de liefde van Jezus voor Petrus wordt niet gesproken. Die heeft ook geen ogenblik ter discussie gestaan.
Petrus moet antwoorden. Er is geen ontkomen aan.
De vragen leggen steeds een andere nadruk; Petrus weet slechts te antwoorden met telkens dezelfde woorden. Maar, alsof hij aan zijn eigen woorden niet genoeg waarde hecht, durft hij niet rechtstreeks te antwoorden: ‘Ja, ik heb U lief,’ maar: ‘U weet het!’ De derde maal voorafgegaan door een bijna wanhopig: ‘Heer, U weet alles…’ - en dat is wel nodig ook, om te weten, dat ik U liefheb.
Want onze liefde is zo aarzelend en schuchter. Ze verbleekt bij de overweldigende liefde van de Heer voor ons. Zijn liefde ging tot in de dood, voor mensen die, om met woorden van de apostel Paulus te spreken, ‘vijanden’ waren, ‘goddelozen’. ‘Goddeloos’, niet in morele, maar allereerst in letterlijke zin: ‘God-loos’: steeds weer geneigd om, zonder God, hun eigen gang te gaan.
Mensen denken soms wel zonder God te kunnen. Maar God kan niet zonder mensen. Dat wil Hij niet. De Heer geeft het niet op, maar blijft vragen: ‘Heb je Mij lief?’

Ten aanhoren van de andere leerlingen speelt deze samenspraak zich af. Dat moet voor Petrus een pijnlijke situatie geweest zijn. Maar het is wel goed dat zij het horen. Niet alleen Petrus zelf, ook zij kunnen zich afgevraagd hebben of hij het nog wel waard was een volgeling van Jezus te zijn; en waren zij zelf een haar beter? Ze hadden Hem toch op het kritieke moment allemáál in de steek gelaten? Niet alleen Petrus, ook zij moeten het horen.
Door deze ‘wonderbare visvangst’ worden ze opnieuw herinnerd aan hun roeping, om ‘vissers van mensen’ te worden. Petrus - en zij allen - zijn geroepen tot het ambt om zich ten dienste te stellen van Jezus’ werk in de wereld.
Onmiddellijk nadat Petrus in plaats van de drievoudige verloochening van zijn bij-Jezus-horen een belijdenis heeft uitgesproken, hoe schuchter en aarzelend ook, krijgt hij een opdracht waarin hij zijn liefde kan en mag tonen: ‘Weid mijn lammeren’, ‘hoed mijn schapen’, ‘weid mijn schapen’; daarin ligt een climax, een opgaande lijn; er wordt hem veel toevertrouwd; hij is niet afgeschreven; hij mag een nieuwe start maken.

Het was een pijnlijk, maar heilzaam gebeuren. ‘God die alle dingen doet meewerken ten goede’ heeft de verloochening ten goede gekeerd: Petrus heeft er zijn overmaat aan zelfvertrouwen door verloren en moet nu leren op God te vertrouwen, in plaats van op zichzelf.
Voor ons geldt hetzelfde: we mogen een nieuwe start maken als we gestruikeld zijn. Struikelen is geen schande, niet opstaan wel. En als u, als jij ooit mochten denken, dat je het bij God voorgoed verbruid hebt, mag je je toch in vertrouwen tot Hem keren. Want Hij wil niet, dat iemand verloren gaat.

Er wordt Petrus veel toevertrouwd: hij mag de kudde van Jezus bewaren en voeden. Maar hoe groot die verantwoordelijkheid ook is, het zijn en blijven ‘mijn lammeren’, ‘mijn schapen’. Nooit wordt het de kudde van Petrus. Hoe hoog zijn aanzien misschien ook zal stijgen, hij zal slechts als leider van de gemeente kunnen optreden, zolang hij zich de verloochening en de vergeving herinneren zal. Zijn herderschap zal altijd een afgeleid herderschap zijn, in navolging van de Ene Herder, tot wiens kudde hij zelf ook behoort.

‘Jullie weten dat de volken onderdrukt worden door hun eigen heersers en dat hun leiders hun macht misbruiken. Zo mag het bij jullie niet gaan. Wie van jullie de belangrijkste wil zijn, zal de anderen moeten dienen, en wie van jullie de eerste wil zijn, zal ieders dienaar moeten zijn, want ook de Mensenzoon is niet gekomen om gediend te worden, maar om te dienen en zijn leven te geven als losgeld voor velen.’ (Mk. 10:42-45)
Dat is een les voor al Petrus’ opvolgers. Voor de Paus van Rome en voor alle pausen van kleiner formaat. Ambtsdragers zijn mensen die weten van hun eigen tekorten en die daarom hun vertrouwen stellen in Hem die niet alleen roept, maar ook trouw is en het doen zal.
En dat geldt niet alleen voor wie een bijzonder ambt bekleden, maar ook voor allen die in het ‘ambt aller gelovigen’ staan.

Leren om op God te vertrouwen in plaats van op jezelf is een levenslang proces. Ook Petrus zal na die morgen aan het Meer van Tiberias heus nog wel eens in de fout gegaan zijn; dat maakt bescheiden. Dat doet beseffen hoe afhankelijk je bent: God is met je aan het werk en wat Hij begonnen is, zal Hij ook voltooien.

‘Volg Mij’, zei Jezus, vergezeld van woorden waarmee Hij aanduidde ‘hoe Petrus zou sterven tot eer van God.’ Volgens de traditie is Petrus in Rome gekruisigd.
‘Volg Mij,’ zegt Hij ook tegen ons. Moeten ook wij Jezus volgen tot in de dood? Dat zit er niet direct in. Maar er zijn mensen - ook in de wereld van vandaag - voor wie het volgen van Jezus op martelaarschap uitloopt.

Maar als we in vertrouwen achter Hem aangaan, hoeven we ons geen zorgen te maken, over wat we onderweg tegen zullen komen. We komen goed terecht, want Hij weet de weg en Hij roept ons om Hem te volgen; niet in de dood, maar in het Leven!

Geprezen zij Gods heilige Naam! Hallelujah! Amen.