zondag 30 september 2018

Preek over ‘Vreugde der Wet’

Jeremia 31:31-37; Prediker 12:8-14; Mattheüs 5:17-26

We openden de dienst met verzen uit Psalm 119 en we zullen de dienst daar ook mee afsluiten.
De kans is groot, dat veel mensen van Psalm 119 niet veel méér weten, dan dat het de langste is van alle psalmen. En niet zo’n beetje ook: hij is meteen tweeënhalf keer zo lang als de op één na langste psalm en wel acht keer zo lang als een gemiddelde psalm!
Psalm 119 is een ‘gebed zonder end’; op het eerste gezicht langdradig, vol herhalingen… je zou er moe van worden… Deze psalm staat misschien niet bovenaan uw lijstje van favorieten.
Maar als je niet afgaat op je eerste indruk, als je bereid bent deze psalm eens goed te bekijken, dan zie je iets heel anders! De dichter is er alles aan gelegen om aan de gemeente door te geven hoe héérlijk Gods Wet is! Hoe je van Gods Woord intens genieten kunt! en hoe je je er in tijden van nood aan vast kunt klampen! hij spreekt uit ervaring.
De dichter van Psalm 119 komt er niet over uitgepraat – of liever: uitgezongen, want Gods geboden, dat zijn de aanwijzingen van de God, die gezegd heeft: ‘Ik ben jouw God’; de God die redt van de boze machten van dictatuur en willekeur; Die jou, met heel je volk, heeft verlost en op de weg naar de toekomst heeft gezet.
En om bij die genade en verlossing te blijven, om wijs en blijmoedig in deze wereld te leven, om de Toekomst te bereiken, doe je er goed aan Gods aanwijzingen op te volgen; ze zijn een lamp voor je voet en een licht op je pad. Juist in een situatie, waarin je bestaan bedreigd wordt. Uit talrijke klachten en gebeden in deze psalm wordt duidelijk dat de dichter het moeilijk heeft. Niet zómaar, maar juist vanwege zijn oprechte bedoeling om vroom te leven. Dat levert hem smaad op, lastercampagnes en verdrukking. De dichter voelt zich ‘klein’, onzeker, weerloos. Daarom klampt hij zich des te meer vast aan het Woord van God.

We moeten bedenken, dat de dichter van de 119e psalm niet meer tot zijn beschikking zal hebben gehad dan de Tora, dat zijn de eerste vijf boeken van de Bijbel: Genesis t/m Deuteronomium; de rest van de Bijbel was grotendeels nog niet geschreven.
Afgezien van de verhalende gedeelten in Genesis en Exodus, vrees ik dat de boeken van de Tora onder ons geen grote voorkeur en bekendheid hebben. Al die wetten en regels…
Maar juist wat dáárin staat, betekent voor een gelovige Jood een grote heerlijkheid en vreugde: de verbondsaanwijzingen van de HEER, die vragen om concentratie, toewijding en heiliging. Daarin kan Gods Liefde en aandacht voor ons leven ontdekt worden.
De synagoge leest elk jaar volgens een vast rooster de hele Tora door.
Het begin van de herfsttijd is voor Israël net zoiets als voor ons de maand december: feestmaand! Het begon met het Bazuinenfeest of Rosj Hasjana, het begin van het nieuwe jaar volgens de Joodse tijdrekening; na tien dagen was het Jom Kippoer, Grote Verzoendag; daarna volgt het Loofhuttenfeest, dat duurt een hele week; en morgen wordt de feesttijd afgesloten met een feestdag die genoemd wordt ‘Simchat Tora’: ‘Vreugde der Wet’.

‘Vreugde der Wet’ – anders dan voor Joodse oren, klinkt het voor onze oren als een innerlijke tegenspraak: ‘Wet’ en ‘vreugde’. Bij een ‘wet’ denken wij niet aan iets vreugdevols, maar aan beperkingen die je worden opgelegd. (“Verboden Toegang”: artikel 461 Wetboek van Strafrecht.)
Onze gedachten bij het woord ‘wet’ komen uit het Romeins Recht: een ‘wet’ is daarin een opgelegde regel en overtreding daarvan moet automatisch gevolgd worden door straf.
De Joodse opvatting over de Wet is totaal anders: Het Hebreeuwse woord ‘Tora’, dat in vrijwel alle Bijbelvertalingen wordt weergegeven met ‘Wet’, heeft een totaal andere gevoelswaarde dan wat wij onder ‘wet’ verstaan. Het is afgeleid van het Hebreeuwse woord voor ‘wijzen’; Gods Wegwijzer, opdat je niet zult verdwalen; opdat je goed terechtkomt. Het is de Weg ten leven; uiteindelijk lopen alle andere wegen in de wereld dood…
De Wet van God maakt het leven leefbaar: alle reden dus tot vreugde! Hij is de God van het Verbond; de feestdag ‘Vreugde der Wet’ wordt gevierd als een symbolisch Huwelijksfeest, want ook in het huwelijk gaat het om een Verbond. Op die dag gaan gelovige Joden dansen met de Torarollen in de armen. Moet je je eens voorstellen!… Zijn wij ook zo blij met het Woord van God?

Alles wat begint, moet ook een keer eindigen, dat is een ding dat zeker is; niets is hier blijvend.
Maar dat geldt niet voor God. Hij heeft geen begin en geen einde, zijn werk gaat altijd door.
Ik ben de Alpha en de Omega, zegt de HEER, Die is en die was en die komt, de Almachtige.
In de jaarlijkse Toralezing van de synagoge zie je dat uitgebeeld in Gods Woord.
Op de feestdag ‘Vreugde der Wet’ wordt het slot van Deuteronomium gelezen en meteen daarna het begin van Genesis. Zodra men aan het einde gekomen is, begint men weer bij het begin. Want het Woord van God is nooit “uit”. Het is een onuitputtelijke bron.

In een Kerk die steeds minder Joden telde en die zichzelf ging zien als het nieuwe volk van God in plaats van Israël, groeide de verlegenheid met de boeken van de Hebreeuwse Bijbel. De opvatting ontstond, dat het Nieuwe Testament hoger en dieper was dan het Oude Testament, dat het Oude Testament hooguit een voorbereiding was op het Evangelie. En al zullen weinig kerken in ons deel van de wereld vandaag de dag de ‘vervangingsleer’ meer officieel onderschrijven – wij zijn nu het volk van God in plaats van Israël – onderhuids speelt die nog steeds een rol. Velen hechten aan het Nieuwe Testament veel meer waarde dan aan het Oude Testament. En dat is zeer onterecht.
Beide zijn evenzeer Woord van God.
Maar de apostel Paulus zegt in Romeinen 10 toch volgens veel vertalingen: Want Christus is het Einde van de Wet. Dat is vaak zo opgevat, dat allerlei geboden sinds de komst van Jezus dus niet meer geldig zijn. En dat terwijl Hij Zelf gezegd heeft, we lazen het net in Mattheüs 5:
Denk niet, dat Ik gekomen ben om de wet of de profeten te ontbinden (af te schaffen); Ik ben niet gekomen om te ontbinden, maar om te vervullen.

De hele Wet blijft onverkort van kracht. En nee: het doen van Gods geboden maakt een mens niet rechtvaardig voor God. Dat is niet iets nieuws van het Evangelie of van Paulus of van Luther, de Tora zelf is daar heel duidelijk over, dat je het niet van je eigen vroomheid, maar van God moet verwachten. Gods Gebod brengt mensen tot het inzicht, dat je niet op je eigen goedheid moet vertrouwen maar op Gods genade.

Jezus geeft in zijn ‘Bergrede’ onderwijs over de bedoeling van Gods Wet.
Wat moeten wij aan met de Bergrede? Er zijn nogal wat verschillende uitleggingen. Menigeen gaat ermee aan de haal; om er een bepaalde draai aan te geven; ‘de angel eruit te halen’.
Er zijn mensen die zeggen; Ja, zo zou het eigenlijk moeten. Maar… het is helaas niet haalbaar; wij zijn nu eenmaal zondaren en we leven in een onvolmaakte wereld; we zijn maar mensen; maar… eigenlijk zou het wel zo moeten als Jezus zegt.
Anderen zeggen: je moet het in z’n tijd zien; niet letterlijk nemen, maar geestelijk verstaan. Maar wie zo doet, zal volgens Jezus’ woorden klein heten in het hemelse Koninkrijk.
Weer anderen zeggen: zo kun je proberen je privé-leven in te richten, met zo’n hoogstaande ethiek, maar voor de maatschappelijke verhoudingen is de Bergrede totaal ongeschikt.

Met allerlei redeneringen maken de mensen zich er mooi vanaf.
Wie de woorden van de Bergrede onbevooroordeeld leest, kan niet tot een andere conclusie komen dan: Jezus bedoelt gewoon wat Hij zegt!
Maar zijn opvattingen zijn ons te revolutionair; wij willen liever een wat gematigd geloof.

‘Denk niet dat Ik gekomen ben om de Wet of de Profeten af te schaffen.
Jezus werd er door sommige mensen van beschuldigd, dat Hij het niet zo nauw nam met de Tora; omdat Hij er anders mee omgaat dan de meeste Wetsleraars van zijn dagen. Die beschuldiging weerlegt Hij met klem. Heel wat christelijke theologen hebben voor Jezus al een niet-joodverklaring afgegeven; maar Jezus is door en door Joods en in zijn onderricht is er geen
enkele tegenstelling met de Tora! De geboden van zijn Vader worden door Hem niet buiten werking gesteld – hoe zou dat kùnnen?! – maar ‘vervuld’.

Jezus wil niet minder precies zijn dan de Farizeeërs, integendeel: ‘Indien uw gerechtigheid niet overvloedig is, meer dan die van de schriftgeleerden en Farizeeën, zult u het Koninkrijk der hemelen zeker niet binnengaan.’
Jezus maakt geen einde aan de Wet. Jezus plaatst niets tegenover de geboden, maar verdiept, verscherpt, radicaliseert ze: terug naar de wortel! Hij wil laten zien hoe God zijn Wet vanouds bedoeld heeft.

Jeremia 31, een van de in het Nieuwe Testament meest geciteerde teksten, spreekt over de vernieuwing van het Verbond; die vernieuwing bestaat niet hierin, dat er iets ànders voor de Wet in de plaats komt, maar dat diezelfde Wet geschreven wordt in de harten! Dàt is de eigenlijke bedoeling ervan. In de prediking van Jezus komt de eigenlijke betekenis van de geboden, die er altijd al in zat, er pas echt goed uit! Hij wil de hele Wet tot gelding laten komen en deze niet aanpassen aan de omstandigheden.
Dat is iets heel anders dan ‘Wetticisme’. Sommige Farizeeërs maakten een karikatuur van de Wet. Wetticisme betekent, dat het naleven van het gebod een doel op zich wordt, terwijl de bedoeling ervan uit het oog werd verloren. Dat leidt tot verstarring, en dat is precies het tegendeel van de bevrijding die God ermee op het oog heeft.

Dat God zijn Tora gegeven heeft, betekent Grote Vreugde, want alleen met behulp van Gods ‘aanwijzingen’ kom je tot je bestemming.
Jezus is niet het ‘Einde’ van de Wet, maar het Doel; en de bestemming van de reis: het Eeuwige Leven.

‘Ik verzeker jullie: zolang de hemel en de aarde bestaan, blijft elke jota, elke tittel in de wet van kracht… totdat alles gebeurd zal zijn.’
Gods Wet blijft van kracht, zolang deze wereld bestaat. ‘Tot alles zal zijn geschied.’ Dat wil zeggen: God zal met deze wereld tot zijn doel komen.

‘Jezus heeft de Wet vervuld’. Dit betekent niet, dat wij dat nu niet meer hoeven te doen. Als wij volgelingen van Jezus zijn, dan betekent dat, dat ook wij in ons leven de Wet van God tot zijn doel willen laten komen. Niet om daarmee de hemel te verdienen, maar omdat we niet anders willen dan de wil van God doen. Jezus heeft dat voorgedaan en wij mogen zijn navolgers zijn.

Gods Wet geeft richting aan je leven. Het gelovige deel van Gods volk Israël weet dat. De Gemeente van Christus moet er steeds weer aan worden herinnerd.
Wij staan voor de uitdaging om volmondig met Gods volk in te stemmen in de ‘Vreugde der Wet’. God spreekt. Zijn beloften zijn geen loze woorden. Met de Psalmen mogen wij ze zingen, opdat de liefde van de Bruidegom ook in ons hart tot zingen zal komen.

In het begin van deze dienst zongen we ook uit Psalm 19.
Eerst bezingt de dichter de grootheid van de schepping: God sprak en het was er.
Daarna bezingt hij de Wet: De wet van de HEER is volmaakt, zij verkwikt de ziel; de getuigenis van de HEER is betrouwbaar, zij schenkt wijsheid aan de onverstandige. De bevelen van de HEER zijn waarachtig, zij verheugen het hart; het gebod van de HERE is louter, het verlicht de ogen.
De Wet, de Wegwijzer van God verbindt Hem met zijn volk, en met ieder die op Hem vertrouwt. Gods volk kan op zijn Woord bouwen!

Geprezen zij Gods Heilige Naam! Amen.

zondag 16 september 2018

Ik geloof! Kom mijn ongeloof te hulp!

Preek over Markus 9:24

Jesaja 45:18-25; Markus 9:14-29; Efeziërs 6:10-18

Broeders en zusters in onze Heer Jezus Christus,

Het gaat vanmorgen over geloof en over ongeloof. Die twee liggen soms dicht bij elkaar.

Eerst horen we Jezus in dit hoofdstuk zeggen: ‘Wat zijn jullie toch een ongelovig volk, hoe lang moet Ik nog bij jullie blijven? Hoe lang moet Ik jullie verdragen?’
Het zal je maar gezegd worden…
En Jezus zegt dit niet alleen tegen de menigte die daar samenschoolt, Hij zegt het ook tegen de trouwe kring van leerlingen die altijd bij Hem is.

Ons hoofdstuk uit Markus begint met de ‘verheerlijking op de berg’. Jezus heeft een berg beklommen met Petrus, Johannes en Jakobus. Daar begint Hij te stralen. Even aanschouwen ze Hem in zijn hemelse heerlijkheid. Mozes en Elia komen langs. En God zelf is een trotse Vader, zegt: ‘Dit is mijn geliefde Zoon, luister naar Hem!’
Een hemels gebeuren, daar bovenop die berg…

Dichter bij de aarde gaat het leven ondertussen gewoon door.
Ook daar een vader en een zoon, maar hun werkelijkheid ziet er een stuk minder hemels uit…
Geen heerlijkheid, maar wanhoop. De jongen is ‘bezeten’, hij kan niet spreken en krijgt regelmatig ernstige aanvallen te verduren. De leerlingen van Jezus weten niet wat ze ermee aan moeten. En dan verwijt Jezus ze hun on-geloof…
Ze gelóven natuurlijk wel, de discipelen, maar ze geloven niet goed genoeg…
En “geloven”, dat betekent dus niet dat je altijd alles zeker weet; Geloven betekent: Vertrouwen.

De vader van die jongen die er zo ernstig aan toe is, is de wanhoop nabij.
De leerlingen van Jezus konden hem niet helpen. Hij vraagt of Jezus misschien iets kan doen…
Waarop Jezus zijn beroemde uitspraak doet: ‘Alles is mogelijk voor wie gelooft’
En… doet die man dat? Gelooft die wel?...
Hij doet zich in elk geval niet beter voor dan hij is. Hij zegt niet tegen Jezus: 'O ja, ik geloof; - geen enkele twijfel'… Hij is er heel eerlijk over hoe ingewikkeld hij in elkaar zit:
Hij gelooft wel, maar tegelijk kan hij het niet geloven.
Hij spreekt de beroemde woorden: ‘Ik geloof, kom mijn ongeloof te hulp.’

En wat vindt Jezus daarvan? Jezus vindt het goed.
Je kunt gerust eerlijk tegen Hem zijn, want Hij weet toch al wie je echt bent…

De Bijbel staat vol wonderen. Als wij daarover lezen / horen, dan wordt ons geloof behoorlijk op de proef gesteld. Kan dat allemaal wel?
Wij zien ze niet gebeuren, zulke wonderen; is zoiets misschien niet meer voor deze tijd?
Is God veranderd?

Ellende behoort niet bij Gods goede schepping, maar hoort bij de "chaos" (het "woest en ledig"), die God door zijn scheppingswerk overwint; maar waar de mens door de zondeval de schepping weer aan uitgeleverd heeft. Het mag duidelijk zijn, dat het niet Gods bedoeling is, dat mensen lijden. Hoe zou het anders kunnen, dat Jezus voortdurend bezig is, lijden op te heffen? Het heel-maken van mensen, in de ruimste zin van het woord, maakte het overgrote deel uit van Jezus' werk op aarde.
En heeft de Heer heeft bij het ‘zendingsbevel’, voor Hij ten hemel voer, zijn leerlingen niet opgedragen zijn werk op aarde voort te zetten? De Heer gaf de Zijnen de kracht om wonderen verrichten, om daarmee de verkondiging van het Evangelie te ondersteunen. Dat was toen zo en dat in nu nog zo: We lezen erover in het boek Handelingen, en uit zendingsgebieden komen berichten over net zulke wonderen als in de Bijbelse tijd.
Waarom zien wij niet van die wonderen gebeuren? Gebrek aan geloof?

We willen geloven, dat God mensen geneest, maar onze ervaring is ook, dat niet iedereen waarvoor gebeden wordt ook genezing ontvangt.
(Ook in Jezus' dagen werden trouwens niet alle zieken in het hele land genezen…
maar Jezus heeft nooit tegen iemand gezegd: "Leg je nou maar neer bij je lot, je moet erin berusten.")

Wij zijn vanmorgen natuurlijk naar de kerk gekomen omdat we wèl gelóven!
(Anders bleven we toch zeker gewoon thuis?!)
We zijn hier bij elkaar als kinderen van God, geroepen door de Ene. De God van de Bijbel is ons niet vreemd; we kennen Hem uit de verhalen, met het volk Israël, met zijn Zoon Jezus Christus, met zijn gemeente in de eerste eeuwen. De meesten van ons hebben van kinds af aan die verhalen gehoord. Zo zijn we vertrouwd geraakt met de woorden van de Eeuwige.

En tòch kan het ons overkomen dat het ons aan geloof lijkt te ontbreken…
Daar kunnen allerlei redenen voor zijn…
omdat we niet kunnen geloven dat God na de eerste eeuwen kerkgeschiedenis ermee gestopt is… omdat we God kennen als de God van vrede en recht, maar toch is de wereld nog vol met onvrede en onrecht… omdat andere mensen (en ook wijzelf) ons steeds weer teleurstellen… omdat we vastzitten in vaste patronen van wetmatigheden en door mensen bedachte regels, van inkomsten en uitgaven; van schulden en aflossingen; van ziekte en herstel… naar welke kant zal de balans doorslaan? We zitten vast en komen we er ooit nog uit?
Als het lot van de wereld in de handen van mensen ligt, is er geen hoop…

Wij zijn hier bijeen omdat we ons geroepen weten door een stem die deze wetmatigheden doorbreekt, ‘als water uit de harde steen’.
En van de grote daden van deze God horen we ook vandaag in de genezing van die jongen die in de greep is van een demonische macht. (Hoe je daarin terecht kunt komen, daar zou veel over te zeggen zijn, maar dat onderwerp is veel te groot voor vandaag). Er is sprake van een geest die, zoals zijn vader het beschrijft, de bedoeling heeft de jongen te doden…

Zojuist is Jezus met zijn naaste leerlingen heel dicht bij God geweest, in gesprek met Mozes en Elia. Bij de tocht naar beneden vertelt Hij die leerlingen dat ze daarover niet mogen spreken voor Hij zou zijn opgestaan uit de dood. En dat laatste was iets waar ze met hun verstand niet bij konden: ‘Opstanding uit de doden’, wat bedoelt Hij daar nou mee?!
Dàn laat Markus ons het verhaal horen van die jongen die bezeten is. Niet voor niks horen we hoe daar de menigte vast stelt dat de jongen dood is: hij wordt ‘voor dood achtergelaten’.
Niet voor niks pakt Jezus de jongen vervolgens bij de hand om hem overeind te helpen, net zoals bij het dochtertje van Jaïrus. – ‘En hij stond op.’
In het wekken uit de ‘dood’ van het dochtertje van Jaïrus en van deze jongen wordt aan een goede luisteraar al iets duidelijk van wat er straks staat te gebeuren in Jeruzalem. Het is niet toevallig dat er in beide verhalen een vader is die tot het uiterste gaat om zijn kind te redden. Dat wijst al vooruit naar God de Vader die Jezus bij de hand zal nemen en doen opstaan…
Als de wereld denkt dat het ‘einde verhaal’ is, dan is God er ook nog… de God van ontferming, die zijn kinderen niet vergeet; de Vader die zijn kinderen niet loslaat. Hij wil niets liever dan ons bij de hand nemen om ons te leiden door de zee van chaos; om ons te bevrijden uit de verlammende angst; uit de wetmatigheden die we zelf uitgevonden hebben.
Maar daar moeten we Hem dan wel de ruimte voor geven…

‘Dit soort geesten zijn alleen te verdrijven door gebed’, zegt Jezus aan het slot.
En dat gebed luidt: “Heer, ik geloof… kom mijn ongeloof te hulp!”
Geloof wordt op de proef gesteld door wat we meemaken. Het kan on-geloof worden als je je blind staart op jouw eigen leven, op waar jij het moeilijk mee hebt.
Jezus verlegt de aandacht: naar Hemzelf. God is groter dan jouw problemen.
Hier komen de grenzen van ons eigen kunnen en Gods macht samen.
Als alles alleen van ons afhankelijk zou zijn, zou uiteindelijk toch weer het recht van de sterkste gelden; dan lopen we binnen de kortste keren vast op onze eigen grenzen. Maar de Heer maakt hier duidelijk dat Hij zich niet door onze wetmatigheden laat indammen. Hij laat zijn zorg en liefde niet intomen door afspraken en regels, zijn ontferming is grenzeloos.
‘Want de Geest doorbreekt de grenzen die door mensen zijn gemaakt.’
Ziende naar de vreemdeling in onze straten, of de werkloze die aan de kant staat, of de naaste in het ziekbed, vinden we dan niet een zoveelste last voor onze maatschappij, maar een kans om Gods ontferming gestalte te geven. Er is een voortdurend kloppen van God aan de poort van ons hart.
Te midden van alle chaos, te midden van ellende, ziekte en dood spreek ik uit dat ik geloof, en vraag ik God of Hij mijn ongeloof te hulp komt.

Alles verandert, de hele wereld, de Kerk, wijzelf… maar God is niet veranderd. Hij blijft altijd Dezelfde.
Als niet het hele Evangelie serieus genomen wordt, is het gevolg: een krachteloos geloof, dat bij het minste of geringste wankelt. Wat hebben we eraan, als er een overvloed aan genade en kracht in Christus is, wanneer wij niet in geloof tot Hem komen en het ons toe-eigenen?
Wij zijn niet machteloos. ‘Doe de wapenrusting van God aan’… om stand te houden tegen de listen van de duivel:
De waarheid als gordel; de gerechtigheid als een pantser; de inzet voor het Evangelie van de vrede als schoeisel; het schild van het geloof, om de brandende pijlen van de Boze af te weren; de helm van het heil, om je hoofd, je gedachten te beschermen; en het zwaard van de Geest, dat is Gods Woord; en het sluitstuk van de geestelijke wapenrusting is het Gebed.
Gebed is een machtig wapen. In het slot van de Brief aan de Efeziërs wordt er van uit gegaan, dat er een kosmische strijd aan de gang is, dat een feit. Er is meer tussen hemel en aarde dan wij zomaar kunnen waarnemen. Wie in Jezus geloven worden in die strijd betrokken, of we dat nou leuk vinden of niet. Daarom moeten we de wapenrusting van God aan doen.
Door te volharden in het gebed, nemen we met succes deel aan Gods strijd tegen de boze machten die deze wereld in hun greep houden.
Jezus is Overwinnaar.

Amen.

woensdag 12 september 2018

Jaargesprek of niet?

Pieter J. Huiser, voorzitter van de Bond van Nederlandse Predikanten
‘Ik verbaas me over de insteek van dit dilemma. Het framen van een predikant als iemand die kennelijk bijgestuurd moet worden. Waarom zo negatief? Het valt ons als bestuur van de Bond van Nederlandse Predikanten op dat in veel officiële stukken vooral over de predikant gesproken wordt in de context van problemen in de gemeente.
Tijdens het jaargesprek kunnen ongewenste patronen in het werk van de kerkenraad als geheel aan de orde komen. De onwennigheid komt vooral voort uit het feit dat een jaargesprek, hoe zorgvuldig ook omschreven, zoveel lijkt op een beoordelingsgesprek, dat veel kerkenraadsleden het als zodanig ervaren. Men wordt in een rollenspel gedrongen waarbij kerkenraadsleden al snel in de rol van werkgever en de predikant in de rol van werknemer worden gezet.

Susanne Freytag en Sjaak Verwijs hebben er in ons blad Predikant en Samenleving voor gepleit om te werken aan een cultuur van feedback die verder gaat dan een ongemakkelijk gesprek per jaar. Zo zijn er kerkenraden die standaard het agendapunt ‘wat in de gemeente leeft’ op de agenda hebben staan. Daarbij delen de kerkenraadsleden met elkaar wat ze aan positieve en kritische opmerkingen hebben gehoord. Of houd eens per maand een vragenuurtje na de dienst.’

‘Maak er een feestje van’

Jacques Uitterlinde, diaken in de Waalse Gemeente Dordrecht-Breda
‘Het jaargesprek is niet populair bij kerkenraden. Dat komt doordat het lijkt op een functioneringsgesprek en dat voelt vervelend. Maar de kerkorde helpt geweldig om te zien wat dat jaargesprek echt inhoudt: een gesprek op basis van gelijkwaardigheid tussen de ambten, over de kwaliteit van de kerkenraad en het welbevinden van de deelnemers. Op die manier zijn wij het jaargesprek ook ingegaan; evalueren hoe het met ons gaat. Na de kerkdienst die zondag gingen de leden van de kerkenraad en de predikant in conclaaf. Natuurlijk was er eerst koffie en thee met iets lekkers erbij. Twee weken van tevoren waren er vragenformulieren uitgedeeld over hoe we vinden dat we met elkaar functioneren, hoe ieder zijn eigen rol daarin ziet. Dat hebben we in groepjes besproken en daar hadden we echt anderhalf uur voor nodig. Na een plenaire afronding waren we unaniem van mening dat we dit elk jaar moeten doen. Het is prettig dat we elkaar kunnen zeggen wat ons op het hart ligt. Een jaargesprek krijgt zo een heel andere gevoelswaarde. Tot slot hebben we met onze partners, de organist, de koster en vrijwilligers heerlijk gegeten in de kosterij. Doen dus, dat jaargesprek. Maar maak er een feestje van.’

‘Reflecteren op het eigen functioneren hoort erbij’

Gerrit van Meijeren, predikant voor het beroepingswerk in de Protestantse Kerk
‘Mijn eerste associatie is: het gaat om vertrouwen. Je spreekt met elkaar over de taken die aan de predikant en/of de kerkelijk werker zijn toevertrouwd. Dat vraagt om een open en veilige setting en de bereidheid om voor elkaar goede gespreksgenoten te zijn. Er zijn gemeenten waar het jaargesprek nog geen praktijk is. Hoe komt dat? Predikanten zijn soms bezorgd dat het een functioneringsgesprek wordt. Dat de controle de boventoon voert en zij als werknemer worden gezien. Bij kerkenraadsleden is er soms sprake van verlegenheid. Hoe moet je zo’n jaargesprek aanpakken? Ben ik wel een gelijkwaardige gesprekspartner voor de predikant?
Wat kan helpen is het jaargesprek zien als een onderdeel van een veel bredere terugblik op het werk in de gemeente. Een echt gesprek is bovendien wederkerig. Verder hoort reflectie op het eigen functioneren bij de professionaliteit van de predikant. De vrijheid van het ambt sluit niet uit dat er met de dominee wordt gesproken over hoe het gaat en op welke manier hij of zij het ambt invult. Een goede voorbereiding is essentieel. Er is een praktische gids Jaargesprekken beschikbaar en het Protestants Centrum voor Toerusting en Educatie (PCTE) biedt kerkenraadsleden een masterclass aan. Nog een idee: kies een externe gespreksleider om de ontmoeting de ruimte te geven.’

‘Als er iets is, bespreken wij dat direct’

Albert Meijering, kerkenraadsvoorzitter Protestantse Gemeente Zuiderkerk Nieuw-Amsterdam/Veenoord
‘Er is geen gezagsverhouding tussen predikant en kerkenraad, maar de kerkenraad blijft wel verantwoordelijk. Het dilemma is dus veeleer dat de predikant niet in loondienst is bij de kerkenraad. Als je een echte werkgever-werknemer-verhouding zou hebben, dan kun je drie waarschuwingen geven en daarna is het ontslag. In het verleden heb ik dat wel meegemaakt. Als een predikant dan niet wil meewerken, loop je vast en moet je een verzoek doen tot losmaking. Dat is een heel stroperige weg. Wat heeft een voortgangsgesprek voor zin als je geen middelen hebt om te handhaven?
In overleg met de predikant hebben wij ervoor gekozen geen jaargesprekken te houden. Als er iets is, wordt dit direct besproken binnen het dagelijks bestuur of in de kleine kerkenraad. Dit werkt prima en kan zo blijven als er wederzijds vertrouwen is. De predikant maakt wel jaarlijks een werkverslag dat besproken wordt op de algemene kerkenraad. Zo is de kerkenraad betrokken bij wat de predikant in het afgelopen jaar heeft gedaan, waar zij moeite mee heeft of waar ze tegenaan is gelopen. In het werkverslag staat ook hoe de predikant tegen de toekomst aankijkt.’

(Tekst: Jurgen Tiekstra)