dinsdag 17 december 2013

C.S. Lewis over de hedendaagse viering van het Kerstfeest

"Exmas and Chrissmas: A Lost Chapter from Herodotus", by C.S. Lewis (1954!)

And beyond this there lies in the ocean, turned towards the west and north, the island of Niatirb which Hecataeus indeed declares to be the same size and shape as Sicily, but it is larger, though in calling it triangular a man would not miss the mark. It is densely inhabited by men who wear clothes not very different from the other barbarians who occupy the north western parts of Europe though they do not agree with them in language. These islanders, surpassing all the men of whom we know in patience and endurance, use the following customs.
In the middle of winter when fogs and rains most abound they have a great festival which they call Exmas and for fifty days they prepare for it in the fashion I shall describe. First of all, every citizen is obliged to send to each of his friends and relations a square piece of hard paper stamped with a picture, which in their speech is called an Exmas-card. But the pictures represent birds sitting on branches, or trees with a dark green prickly leaf, or else men in such garments as the Niatirbians believe that their ancestors wore two hundred years ago riding in coaches such as their ancestors used, or houses with snow on their roofs. And the Niatirbians are unwilling to say what these pictures have to do with the festival; guarding (as I suppose) some sacred mystery. And because all men must send these cards the marketplace is filled with the crowd of those buying them, so that there is great labour and weariness.
But having bought as many as they suppose to be sufficient, they return to their houses and find there the like cards which others have sent to them. And when they find cards from any to whom they also have sent cards, they throw them away and give thanks to the gods that this labour at least is over for another year. But when they find cards from any to whom they have not sent, then they beat their breasts and wail and utter curses against the sender; and, having sufficiently lamented their misfortune, they put on their boots again and go out into the fog and rain and buy a card for him also. And let this account suffice about Exmas-cards.
They also send gifts to one another, suffering the same things about the gifts as about the cards, or even worse. For every citizen has to guess the value of the gift which every friend will send to him so that he may send one of equal value, whether he can afford it or not. And they buy as gifts for one another such things as no man ever bought for himself. For the sellers, understanding the custom, put forth all kinds of trumpery, and whatever, being useless and ridiculous, they have been unable to sell throughout the year they now sell as an Exmas gift. And though the Niatirbians profess themselves to lack sufficient necessary things, such as metal, leather, wood and paper, yet an incredible quantity of these things is wasted every year, being made into the gifts.
But during these fifty days the oldest, poorest, and most miserable of the citizens put on false beards and red robes and walk about the market-place; being disguised (in my opinion) as Cronos. And the sellers of gifts no less than the purchaser’s become pale and weary, because of the crowds and the fog, so that any man who came into a Niatirbian city at this season would think some great public calamity had fallen on Niatirb. This fifty days of preparation is called in their barbarian speech the Exmas Rush.
But when the day of the festival comes, then most of the citizens, being exhausted with the Rush, lie in bed till noon. But in the evening they eat five times as much supper as on other days and, crowning themselves with crowns of paper, they become intoxicated. And on the day after Exmas they are very grave, being internally disordered by the supper and the drinking and reckoning how much they have spent on gifts and on the wine. For wine is so dear among the Niatirbians that a man must swallow the worth of a talent before he is well intoxicated.
Such, then, are their customs about the Exmas. But the few among the Niatirbians have also a festival, separate and to themselves, called Crissmas, which is on the same day as Exmas. And those who keep Crissmas, doing the opposite to the majority of the Niatirbians, rise early on that day with shining faces and go before sunrise to certain temples where they partake of a sacred feast. And in most of the temples they set out images of a fair woman with a new-born Child on her knees and certain animals and shepherds adoring the Child. (The reason of these images is given in a certain sacred story which I know but do not repeat.)
But I myself conversed with a priest in one of these temples and asked him why they kept Crissmas on the same day as Exmas; for it appeared to me inconvenient. But the priest replied, “It is not lawful, O stranger, for us to change the date of Chrissmas, but would that Zeus would put it into the minds of the Niatirbians to keep Exmas at some other time or not to keep it at all. For Exmas and the Rush distract the minds even of the few from sacred things. And we indeed are glad that men should make merry at Crissmas; but in Exmas there is no merriment left.” And when I asked him why they endured the Rush, he replied, “It is, O Stranger, a racket”; using (as I suppose) the words of some oracle and speaking unintelligibly to me (for a racket is an instrument which the barbarians use in a game called tennis).
But what Hecataeus says, that Exmas and Crissmas are the same, is not credible. For first, the pictures which are stamped on the Exmas-cards have nothing to do with the sacred story which the priests tell about Crissmas. And secondly, the most part of the Niatirbians, not believing the religion of the few, nevertheless send the gifts and cards and participate in the Rush and drink, wearing paper caps. But it is not likely that men, even being barbarians, should suffer so many and great things in honour of a god they do not believe in. And now, enough about Niatirb.

vrijdag 1 november 2013

‘Hervorm, herschep ook ons geslacht’

toespraak op Hervormingsdag 2013

De titel van mijn bijdrage heb ik ontleend aan het lied dat we zo dadelijk zullen zingen, en dat we in het Liedboek voor de kerken kennen als Gezang 305.
Dat lied is van de hand van de dichter Jan Wit die, hoewel hij zelf blind was, in veel liederen benadrukt dat het Woord van de Eeuwige een licht is.
Op de eerste dag van de wereld sprak God volgens Genesis 1: ‘Er zij licht’.
Zijn Woord is Scheppingswoord; en zijn Woord is Bevrijdend Woord. Niet: ‘was’, maar: ‘is’; nog steeds – ‘wat mensen ook verzinnen’.
Het gaat om het woord dat op instemming wacht, metterdaad, en om de mens als niet alleen hoorder, maar ook dader van het Woord (Jakobus 1:22).

In de 16e Eeuw waren Luther en anderen er op uit om de Kerk te her-vormen. Het ging hun absoluut niet om het creëren van een nieuwe gemeenschap, naast de oude, maar om het vernieuwen van de bestaande Kerk. Zij wilden de Kerk van binnenuit hervormen opdat zij weer geloofwaardig zou worden.

In het lied dat wij zo dadelijk zingen, klinkt de bede ‘Hervorm, herschep ook ons geslacht (opdat het door de wereldnacht de weg vindt naar uw woning)’. Zoals wij licht nodig hebben om onze weg te vinden in het donker, zo hebben wij Gods Woord nodig om de weg te vinden door de wereld.
De Kerk is al her-vormd, gere-formeerd door Luther en andere reformatoren, maar toch vragen wij God om dat met ons óók te doen; opdat wij de juiste weg gaan.

‘Ecclesia Semper Reformanda’ is een gevleugelde Latijnse spreuk die zoveel betekent als: ‘De kerk moet steeds opnieuw her-vormd / gere-formeerd worden’.
Helaas is dit adagium door de jaren heen voor sommigen een vrijbrief geworden om zich steeds weer af te scheiden. Zo was er bijvoorbeeld voorheen een vereniging van bezorgde leden in de Gereformeerde Kerken Vrijgemaakt die zichzelf Reformanda noemde.

De oorsprong van de spreuk ligt bij de zeventiende-eeuwse beweging in de Nederlandse Hervormde Kerk die bekend staat als Nadere Reformatie. Het verwijst naar de opvatting van een aantal reformatorische theologen, dat de Kerk voortdurend zichzelf moet onderzoeken om zuiver te blijven in de orthodoxie (de rechte leer) en in de ‘orthopraxie’ (het juiste handelen).
Dergelijke bewegingen waren er ook in andere landen: in Engeland heten ze puriteinen, in Duitsland worden ze piëtisten genoemd.

De term ‘semper reformanda’ verscheen voor het eerst in het boek Beschouwinge van Zion van de Utrechtse predikant en dichter Jodocus van Lodenstein, uit 1674.
De mensen van deze beweging pleitten voor een ‘Nadere Reformatie’, omdat in hun ogen de Reformatie de Kerk niet voldoende gezuiverd had. Zij pleitten voor een doorwerking van de reformatorische beginselen in de levensstijl en streden bijvoorbeeld tegen luxe, dronkenschap, kermisbezoek, dobbelspel, zondagsontheiliging, huwelijksontrouw…
Zo predikte Van Lodenstein tegen schijnchristendom en legde hij de nadruk op de vruchten van het geloof. Hoe je ook over hun stijl en hun woordkeus mag denken, dit is toch een waarachtig Bijbelse benadering!

‘Semper reformanda’ – de Kerk heeft het telkens opnieuw nodig om her-vormd / gere-formeerd te worden. Waarom?
Dat kan nooit een doel op zich zijn. De term moet niet gebruikt worden om eigenmachtige veranderingen en eigen wensen te legitimeren, omdat je toch ‘met je tijd mee moet gaan’.
Wanneer een reformatorische christen zegt ‘semper reformanda’, bedoelt hij daarmee, dat de Eeuwige Zelf ons moet veranderen, herscheppen door zijn Woord. Op de achtergrond klinkt dan het Reformatorische principe sola scriptura ‘de Schrift alleen’. Veranderingen aan de kerkelijke leer en praxis die niet schriftuurlijk zijn brengen de Kerk alleen maar van de wal in de sloot.

Wanneer is reformatie nodig? Als de Kerk zich verwijdert van haar doel, het rechte pad verlaat; in de zin van Israël in oude tijden: toen stond een generatie op die de Eeuwige niet kende, noch de daden die Hij verricht had; zij komen in opstand en het gaat bergafwaarts met hen, totdat Israël roept tot de Eeuwige en Hij hen gehoor geeft en hen redt van hun vijanden. Zo loopt de Kerk ook voortdurend het risico van God weg af te wijken en aan te sluiten wat mensen graag willen (marktwerking zou je dat kunnen noemen). En dan is het nodig dat er iemand opstaat die de Kerk weer bij haar eigenlijke roeping bepaalt.

De Kerk moet niet bij voorbaat bang zijn voor verandering en vernieuwing. Heel de wereld verandert, heel het leven verandert en als de Kerk per definitie niet verandert, maar alles bij het oude zou willen houden, dan loopt zij het risico dat ze haar relevantie verliest. De inhoud van het Evangelie verandert nooit, wèl kan de vorm veranderen waarin het Evangelie wordt gebracht: een ander taalgebruik, andere muziek en liederen, prima, maar als voertuig van het Ene Evangelie. Terug naar de Bron:
‘O Heer, uw onweerstaanbaar woord drijft rusteloos de eeuwen voort, wat mensen ook verzinnen. En waar de weg onvindbaar scheen mochten wij door geloof alleen (sola fide) de tocht opnieuw beginnen. Gij hebt de vaderen bevrijd en uit het diensthuis uitgeleid naar ’t land van melk en honing. Hervorm, herschep (net zo) ook ons geslacht, opdat het door de wereldnacht de weg vindt naar uw woning.’

zondag 15 september 2013

Preek over Vergeven

Gisteren vierde het Joodse volk ‘Yom Kippoer’, ‘Grote Verzoendag’; een dag waarop wordt gevast; een dag waarop geen enkele bezigheid wordt verricht, nog veel strenger dan de Sabbat. In Israël ligt dan het openbare leven volledig stil; kinderen kunnen spelen op autowegen.

Gelovigen uit de volken doen niet aan Yom Kippoer; de Kerk heeft alle mogelijke Joodse gebruiken afgeschaft. Toch is deze dag door God Zelf ingesteld en heeft die dag een heel bijzondere betekenis.
‘Grote Verzoendag’ werd gaandeweg de meest heilige dag voor Israël. God die Zelf een regeling trof met zijn volk om de geschonden relatie te herstellen! Is dat niet Geweldig?!
Stel je voor, dat God niet zou vergeven… dat Hij alle ongerechtigheden in gedachten bleef houden… ‘Wie zou dan bestaan?’ – vraagt de dichter van Psalm 130.
Maar God wil graag vergeven!
‘Vergeven’ is het thema van de preek van vanmorgen.

In Leviticus 16 wordt beschreven hoe God zijn volk instructies geeft voor het houden van de Grote Verzoendag. Hoewel er sinds het offer van Jezus geen dierenoffers meer nodig zijn, helpt dit hoofdstuk ons om Gods heilsplan te begrijpen.
De priester moest twee bokken kiezen als zondoffer voor het volk, en de hogepriester moest het lot werpen om er een uit te kiezen "voor de Eeuwige", die hij als offer brengen moest op het altaar. Deze eerste bok verwijst naar Jezus, die gedood zou worden om de straf te betalen voor onze zonden. De tweede bok was voor een totaal ander doel bestemd: de levende geitenbok, beladen met de zonden van het hele volk, wordt de woestijn ingejaagd. Deze symboliek van Grote Verzoendag toont ons niet alleen dat de zonden verzoend worden, maar daar naast ook het feit dat de veroorzaker van de zonde, de duivel, uiteindelijk verwijderd zal worden, zodat de mensheid als geheel met haar Schepper verzoend zal kunnen worden. Grote Verzoendag geeft ons als het ware een voorproefje van de Eindtijd waarin een vernederde en berouwvolle mensheid eindelijk met God verzoend zal worden in het duizendjarig vrederijk!

‘Vergeven’ is het onderwerp van de preek van vanmorgen. Misschien wel het moeilijkste dat er is. Veel gelovigen hebben blokkades in hun leven die ervoor zorgen dat ze Gods zegeningen niet ervaren. Een van de meest voorkomende blokkades om Gods zegeningen te ervaren is: niet kunnen vergeven.
Maar voordat we daarnaar kijken moet één ding heel duidelijk zijn: onze zonden zijn volledig betaald door het plaatsvervangende offer van Jezus. Wij zijn met God verzoend door het offer van Jezus aan het Kruis. Op Golgotha is iedere blokkade tussen God en ons weggenomen. Dus wanneer we toch tegen een blokkade aanlopen, dan ligt die aan de kant van de mens, niet bij God. Bij de dood en opstanding van Jezus gingen van Gods kant alle blokkades omver: de weg is vrij:
… als iemand gezondigd heeft, wij hebben een voorspraak bij de Vader, Jezus de Messias, de Rechtvaardige; en Hij is een verzoening voor onze zonden en niet alleen voor de onze, maar ook voor die van de hele wereld. Jezus is het zichtbare teken van Gods eeuwige trouw.

Als er nu dus sprake is van een onzichtbare barrière die ons belemmert om geestelijk te groeien – iets dat u naar beneden haalt, of u frustreert, of iets dat u onvrij maakt –, waardoor u niet de vrede en blijdschap en vervulling ervaart die ons in de Bijbel wordt aangeboden, ga er dan maar van uit dat die blokkade aan uw kant ligt.
De apostel Paulus zegt in Romeinen 3, dat de zonde een macht is die alle mensen in hun greep houdt. Kijk maar naar de wereld om ons heen, dan is dat wel duidelijk!
Maar als je je verlost weet door het Bloed van Jezus hoeft die situatie in je leven niet voort te duren: Iedereen heeft gezondigd en ontbeert, mist de nabijheid van God; en iedereen wordt uit genade, gratis, door God als een rechtvaardige aangenomen omdat Hij ons door Messias Jezus heeft verlost.

Als Jezus in het Evangelie, we lazen het in Mattheüs 18, het heeft over vergeven, heeft Hij het in één adem ook over gebedsverhoring.
In Mattheüs 6 wordt beschreven hoe je volgens Jezus moet bidden; Hij spreekt dan de woorden uit die bekend geworden zijn als het “Onze Vader”. Na afloop van het gebed licht Hij één bede er nog even extra uit: Vergeef ons onze schulden, zoals ook wij vergeven onze schuldenaren. Die bede behoeft toelichting en krijgt daardoor extra nadruk: Want als jullie anderen hun misstappen vergeven, zal jullie hemelse Vader ook jullie vergeven. Hetzelfde zegt Jezus in ons hoofdstuk aan het einde van de gelijkenis over die slaaf aan wie veel vergeven was, maar die zelf niet wilde vergeven.

Als je anderen niet vergeeft, zal jullie Vader jullie evenmin vergeven, zegt de Heer.
Als wij bidden: ‘Vergeef ons onze schulden, gelijk ook wij vergeven…’, dan vragen we Hem om op ons de maat toe te passen die wij ook op een ander toepassen. Als God ons aan onze woorden houdt, dan maken we weinig kans!
Deze bede uit het ‘Onze Vader’ is de moeilijkste van allemaal. EN het is ook de belangrijkste. Want waar géén vergeving is, kun je niet verder. Dan sta je stil; zit je vast.

Vergeven is op zich wel goed, natuurlijk; daar is iedereen het wel over eens. Maar hoe vaak moet je vergeven? Is daar geen grens aan?
De rabbijnen zeiden: tot driemaal toe. Dat vinden wij ook al heel wat. Dan is Petrus erg gul: zevenmaal? Nee, zegt Jezus: 70 maal 7 maal
Zeven is het getal van de volheid. Vergeving is onbeperkt; Gods liefde kent geen grenzen.

Dat is geen gemakkelijke boodschap! Gods vergeving mag dan onbegrensd zijn, maar wij zijn God niet! Wij vinden vergeven erg moeilijk!

Het is onmogelijk, om door het leven te gaan en niet door andere mensen bezeerd te worden.
Het is ook onmogelijk, dat anderen in het leven niet door jou bezeerd, gekwetst worden.
Maar on-vergevingsgezindheid houdt je gevangen. Je wrok koesteren, dat keert zich tegen je.

Onrecht verdwijnt niet vanzelf.
Onrecht bracht Jezus aan het Kruis.
Vergeven is nooit gemakkelijk, laat niemand dat beweren.

Sommige mensen zeggen: ‘Ik heb niet het gevoel dat ik al kan vergeven.’
Voor hen is er goed nieuws: je hoeft het niet te voelen. Je moet beslissen.
Het gaat bij vergeven niet om emoties, maar om de wil. De prediking van het Evangelie moet ook niet gericht zijn op de emotie van mensen; het gaat erom dat ze ervoor kiezen om een andere weg in te slaan, Gods wil te doen. Vergeven is niet gemakkelijk, maar een wedergeboren kind van God heeft de kracht om met zijn wil hiertoe te besluiten.

Vergeven betekent: ik houd het niet langer vast; ik draag het over aan een hogere instantie,
aan de Allerhoogste Rechter. Het is er nog wel, maar ik laat het helemaal aan Hem over! Het hoort niet meer bij mij. Hij is de meest Rechtvaardige Rechter die er is! Laat HIJ maar oordelen.
Vergeven is: je wrok loslaten, wegzenden.

Er zijn situaties waarin niemand een ander hoeft te vertellen: ‘Je moet vergeven’.
als je mishandeld bent; als je misbruikt bent… Alleen God kan de gewonde ziel genezen.

Om los te laten, heb je veel geloof nodig. Vooral als er iets ergs gebeurd is. Dan ga je door een donker dal… of het lijkt alsof je door een woestijn moet…
Want intussen draag je toch maar de pijn van wat een ander je heeft aangedaan!
Dat begrijpt God!
Want dat is precies wat Jezus deed! Hij droeg de pijn en liet ons vrijuit gaan.
Door dat te doen, krijg je deel aan het lijden van Christus…
… en zul je ook deel krijgen aan zijn Heerlijkheid!

Vergeven is een daad van Groot Geloof! Werkelijk alles aan God overgeven.
Daarom koppelt Jezus dit aan het onderwijs over gebedsverhoring en het doen van wonderen; door echt te vergeven, betreed je het terrein van het bovennatuurlijke. Vergeven doet je het hart aanraken van een God vol wonderen.
Vergeven neemt het oordeel uit je hart weg.
(‘Zo is er dan geen veroordeling voor wie in Christus Jezus zijn.’)
Ik ben geen rechter. Ik laat het over aan Hem die zegt: ‘Mij komt de wraak toe, ik zal het vergelden.’

Als je de vreugde, de vrede, de vervulling wilt ervaren die God voor je bedoeld heeft, laat dan los; kies ervoor om te vergeven.
Het alternatief is dat de wrok je leven verwoest.
Als je gaat vergeven, zul je zelf in de vrijheid komen.

Vergeving is ook geestelijke strijd, zoals beschreven in Efeziërs 6. Doe de wapenrusting van God aan, om stand te houden. Gebruik het zwaard van de Geest, dat is het Woord van God.
Dat Woord is krachtig en het werkt iets uit. Het kan levens vernieuwen.

woensdag 22 mei 2013

Een nieuw Liedboek

In het jaar dat het Liedboek voor de kerken veertig jaar oud is verschijnt een nieuw Liedboek. De inhoud van dit nieuwe Liedboek staat op het moment van dit schrijven nog altijd onder embargo, maar de Generale Synode van de Protestantse Kerk heeft in haar wijsheid vorige maand toch al, unaniem, besloten om het nieuwe Liedboek ongezien voor beproeving vrij te geven. Wat er intussen al is doorgesijpeld, stemt helaas niet hoopvol. Uit een interview met musicus Chris van Bruggen begrijp ik, dat een nieuw Liedboek nodig is, omdat kerken de afgelopen decennia veelkleuriger zijn geworden: "Het huidige Liedboek is ontstaan in een tijd dat de orthodoxie de overhand had. Tegenwoordig zijn er ook kerkleden die bijvoorbeeld in twijfel trekken dat Jezus de zoon van God is die aan het kruis is gestorven voor de zonden van mensen. Ook deze wat meer vrijzinnig georiënteerde stroming in de PKN en andere protestantse kringen wordt in het nieuwe Liedboek bediend." Tegelijk staan er echter ook "sterk evangelische liederen" in zoals Abba Vader. Zelfs deze liederen die de hoge heren doen denken aan het repertoire van André Hazes mogen we zingen; hoe ruimdenkend!
"Voor elk wat wils" past bij een pluriforme kerk. Volgens ds. Holwerda, secretaris van het bestuur van de Interkerkelijke Stichting voor het Kerklied is 'eenheid in verscheidenheid' typerend voor het nieuwe Liedboek. De eenheid in de verscheidenheid zal vermoedelijk echter ver te zoeken zijn. Het valt te vrezen dat het nieuwe Liedboek een onsamenhangend ratjetoe is geworden, vergelijkbaar met het verguisde Koningslied.
Mijns inziens is een groot project als dit nieuwe Liedboek volkomen achterhaald. Kerken nemen de vrijheid om uit een veelheid van bundels te zingen en een monopolie-positie voor één enkele liedbundel is echt niet meer van deze tijd.

maandag 20 mei 2013

Preek Pinksteren

Handelingen 2

Broeders en zusters in onze Here Jezus Christus,

Toen de Pinksterdag aanbrak, toen wáren, niet: ‘kwamen’, wáren de volgelingen van Jezus allen bij elkaar. En ze waren niet de enigen die waakten.
We hebben al wel eens eerder gehoord dat het in Handelingen 2 niet voor de eerste keer Pinksteren wordt; dat wàs al een feestdag; voorgeschreven in de Tora.
We weten, dat al deze eerste gelovigen Joden waren; en tot vandaag de dag blijven gelovige Joden die nacht wakker om samen de Tora te bestuderen, de aanwijzingen die God aan zijn volk gaf in de tijd van Mozes.
De volgelingen van Jezus – in Handelingen 1 wordt melding gemaakt van een groep van honderdtwintig mensen – zijn de hele nacht bij elkaar geweest.
En wat deden zij? Helemaal op Gods wil gericht, wachten en bidden; tot de dag aanbreekt.

Vandaag viert de Kerk de uitstorting van de Heilige Geest.
De Heilige Geest was er altijd al! Op de eerste bladzijde van de Bijbel komen we de Heilige Geest al tegen als Gods scheppingskracht – Gods Geest zweefde over het water van de oervloed. Vervolgens is het de Heilige Geest die richters als Gideon en Simson in actie laat komen; en die profeten doet opstaan om Gods Woord te spreken. Mensen met een speciale taak worden in het Oude Testament al toegerust voor hun taak door de Heilige Geest.
Maar wat hier gebeurt, dat is iets nieuws; door Jezus Zelf beloofd voordat Hij naar zijn Vader ging; maar ook al aangekondigd door de profeten van ouds:
Aan het einde van de tijden, zegt God, zal Ik over alle mensen mijn geest uitgieten.

In oude tijden was Pinksteren – of in Joodse termen: het Wekenfeest – een Oogstfeest.
Pesach markeert het begin van de tarweoogst; volgens Gods voorschriften in Leviticus 23 moeten vanaf Pesach zeven sabbatten worden geteld; zeven weken na Pesach worden de eerstelingen van de gersteoogst naar het heiligdom gebracht. Op de vijftigste dag is er een feestdag voor de Eeuwige; dáárom zijn er in Handelingen 2 zoveel Joden van heinde en verre naar Jeruzalem gekomen. Het woord ‘Pinksteren’ is afgeleid van het Griekse woord voor “vijftigste”.
Ook de Pinksterdag in Handelingen 2 markeert het begin van een rijke oogst: een mensenoogst! Velen komen tot geloof.

Als de vijftigste dag aanbreekt, dan gebeurt er iets; ‘plotseling’…
Ook al hàd Jezus het aangekondigd en werd er naar uitgekeken, toch wist geen van Jezus’ volgelingen wat hij precies verwachten moest. Maar toen het zover was, dat de Heilige Geest over hen kwam, toen was het hun direct duidelijk: Dit is het!

Opeens: een windvlaag; en ‘tongen van vuur’…
Wind en vuur zijn de bekende tekenen van Gods Aanwezigheid!
Als de Eeuwige neerdaalt op de berg Sinaï, gaat dit gepaard met storm en vuur; we zongen er net van in Gezang 243.
De Joodse overlevering gaat er van uit dat het volk Israël precies zeven weken na de Uittocht uit Egypte bij de berg Sinaï de Tora ontving.

Wat gebeurt er op de vijftigste dag met de volgelingen van Jezus?
Zij worden zijn getuigen. Dat had Jezus in het vorige hoofdstuk gezegd: Wanneer de heilige Geest over jullie komt, zullen jullie kracht ontvangen en van mij getuigen (in Jeruzalem, in heel Judea en Samaria, tot aan de uiteinden van de aarde).
Als de heilige Geest over hen gekomen is, sluiten ze zichzelf niet langer op, maar ze komen naar buiten en kunnen niet langer zwijgen. Iedereen hoort hen spreken over Gods grote daden. De mensen zijn verbijsterd.
Petrus legt uit wat er aan de hand is: nu gebeurt wat God door de profeet Joël heeft aangekondigd. Visioenen en dromen en profetieën… God maakt zijn wil bekend, aan en door gewone mensen. Dat de profetie vervuld wordt, is een teken dat de Eindtijd, de laatste fase van de geschiedenis is aangebroken.
Is dat goed nieuws? Dat is de vraag. Het betekent ook dat Gods Oordeel over de wereld komt! Petrus legt uit dat wat hier gebeurd het logische gevolg is op het sterven en de Opstanding (en hemelvaart) van Jezus.
De Kerk belijdt niet alleen, dat Jezus is ‘opgevaren ten hemel, waar Hij troont aan de rechterhand van de Vader’; de Kerk belijdt ook dat Hij ‘komen zal, om te oordelen de levenden en de doden.’ Met het kwaad wordt voorgoed afgerekend.

Er is wel eens gezegd dat Pinksteren het feest is van de geboorte van de Kerk.
Dat is wel wat magertjes uitgedrukt. Jezus heeft namelijk niet de komst van de Kerk aangekondigd, maar de komst van het Koninkrijk!

Het moet gezegd: als hetgeen in Handelingen 2 beschreven wordt NIET was gebeurd, dan was er geen Kerk geweest. Maar het eerste gevolg van de Uitstorting van de Heilige Geest is niet dat de Kerk ontstaat, maar dat het Koninkrijk van God zichtbaar wordt: God neemt mensen in beslag.
Wat was het directe gevolg van Petrus’ prediking?
Duizenden Joden gaan in Messias Jezus geloven.
Volgens de profetie zal dit helemaal aan het einde van de tijd weer gebeuren…
Zacharja spreekt daarover in zijn twaalfde hoofdstuk: "Het huis van David en de inwoners van Jeruzalem echter zal Ik vervullen met een geest van mededogen en bekering. Ze zullen zich weer naar Mij wenden, en over Mij die ze hebben doorstoken, zullen ze weeklagen als bij de rouw om een enig kind."

Petrus roept in zijn Pinksterpreek zijn gehoor – dat, let wel: uit allemaal gelovige mensen bestaat – op om zich te bekeren! Een nieuwe weg in te slaan, een ander leven te gaan leiden.
Het Oordeel komt over de wereld, maar het is nog Genadetijd. Het is nog niet te laat.
Want ieder die de Naam van de Heer aanroept, zal worden gered!
Wie zich bekeert, zal ook de Heilige Geest ontvangen.

Gelovige Joden vieren dus op de vijftigste dag vanaf Pesach, dat hun de Wet gegeven werd;
maar gelovigen uit de volken vieren op de vijftigste dag vanaf Pasen dat de Heilige Geest is uitgestort. Dat lijken twee totaal verschillende dingen, maar zo is het niet. De werking van de Heilige Geest en de Tora, de Wet van God, hebben alles met elkaar te maken!

God zegt door de mond van de profeet Jeremia (31:33): “Ik zal Mijn wet in hun binnenste leggen en die in hun hart schrijven!”
En de apostel Paulus schrijft aan de Korinthiërs over de Wet: “niet met inkt geschreven, maar met de Geest van de levende God, niet op tafelen van Steen, maar op tafelen van vlees in onze harten!” (2Kor. 3:3). Bovendien schrijft Paulus in zijn Brieven dat er wat dit betreft “geen onderscheid is tussen Griek en Jood, besneden of onbesneden, barbaar en Skyth, slaaf en vrije, maar alles en in allen is de Messias” (Kol. 3:11).
Zonder Gods kracht zijn wij absoluut niet in staat om Zijn wil te volgen en Zijn geboden te onderhouden omdat wij zwakke mensen zijn; dat weet onze hemelse Vader maar al te goed! Als Jezus op de avond van Pesach, waarop Hij het Avondmaal instelt, de komst van de Heilige Geest aankondigt, zegt Hij: “Wanneer jullie Mij liefhebben, zullen jullie Mijn geboden bewaren. En Ik zal de Vader bidden en Hij zal u een andere Trooster geven om tot in eeuwigheid bij u te zijn, de Geest van de waarheid… Wie Mijn geboden heeft en ze bewaart, die is het, die Mij liefheeft…

Twintig eeuwen later verkeren zowel de wereld als de Kerk in crisis; en dan bedoel ik niet de economische crisis. Een economische crisis betekent al veel ellende, maar veel ingrijpender is een geestelijke crisis.
Nederland is allang geen christelijk land meer. Een christelijke school of een christelijke politieke partij is niet zo christelijk meer. En veel mensen die zichzelf wel christen noemen, weten niet meer goed wat ze moeten geloven. Mensen weten niet meer wie God is. Mensen weten niet meer wat de waarheid is, want iedereen heeft tegenwoordig z’n eigen waarheid! En het maakt niet zoveel uit wat je gelooft, als je maar lief bent voor elkaar.
Nee, zo’n kerk heeft geen toekomst.
Het Griekse woord krisis betekent letterlijk: Oordeel. Het is het uur van de Waarheid.
Het ziet er voor de Kerk (in ons deel van de wereld in elk geval) niet rooskleurig uit.
Jezus belooft de Zijnen de ‘Geest van de Waarheid’ (Joh. 16:13): wanneer Hij komt, de Geest der waarheid, zal Hij jullie de weg wijzen tot de volle waarheid.

Is er wel toekomst?
Die is er alleen, als wij ons opnieuw toewijden aan God.
Als wij ons bekeren, zullen ook wij vol worden van de Heilige Geest; dan krijgen we visie; dan durven we weer dromen; dan worden ook wij Gods getuigen.
Een getuige, dat is iemand die weet wat er gebeurd is en dat zal vertellen.
Wij weten het, wat er gebeurd is, wat God gedaan heeft: Hij heeft de zonde en de dood overwonnen. De Heer regeert. Wij hebben het vandaag opnieuw gehoord.
Gods werk gaat door. Zijn Koninkrijk komt. En de hele wereld zal het zien.

Geprezen zij Gods Heilige Naam. Amen.

Preek Wezenzondag

Joël 2:12-19; Handelingen 1:12-14

'Vurig en eensgezind wijdden ze zich aan het gebed' (Handelingen 1:14a)

Broeders en zusters in onze Heer Jezus Christus,

wat komt er bij ú op als u de naam hoort van de profeet Joël?...
(Als het al iets bij u oproept) is de kans zeer groot dat u denkt aan Handelingen 2; het Evangelie van Pinksteren. Daar zegt Petrus in zijn preek dat de profetie van Joël op dat moment in vervulling gaat. Daar horen we volgende week verder over…
Maar het stukje dat wij net uit Joël 2 hebben gelezen, gaat daar aan vooraf.

Tussen Hemelvaart en Pinksteren zitten we een beetje in een soort ‘niemandsland’.
‘Al heeft Hij ons verlaten Hij laat ons niet alleen’. Dat Gezang hebben we op Hemelvaartsdag nog gezongen. Nou dat zal dan wel zo zijn… als Hij het Zelf zegt, dan moeten we daar maar op vertrouwen… maar wat moeten we intussen?

Wat is de overeenkomst tussen ons stukje uit Joël en de verzen die we lazen uit Handelingen 1?
In allebei de hoofdstukken gaat het over heel intens, gezamenlijk gebed!

Sinds Pasen zijn wij, mèt de kindernevendienst, bezig met het onderwerp ‘Bidden’.
Je kunt gezamenlijk bidden, vooral op vaste momenten, zoals aan tafel voordat je gaat eten, of op school bij een dagopening; maar voor veel mensen is bidden toch vooral iets intiems en persoonlijks.
In de kerkdienst zijn we gewend om samen te bidden, maar gewoonlijk is er dan toch maar 1 persoon aan het woord; verwoordt de voorganger de dank- en voorbeden namens iedereen.
Eventueel kunnen gemeenteleden gebedsonderwerpen aandragen; in sommige kerken ligt een voorbedenboek, waar je wat in kunt schrijven.
In veel gemeenten, ook hier in Ulrum, is er op een doordeweekse dag een gebedsgroep, waar men speciaal samenkomt om te bidden. Vaak gaat dit in de vorm van een kringgebed……
Bidden versterkt de band met God, je groeit daardoor in geloof.

Mensen die sámen bidden hebben de ervaring dat dit niet alleen de relatie met God versterkt maar óók de relatie met elkaar. Je bent vanuit je geloof gericht op je Schepper en Verlosser, maar je déélt tegelijk dat geloof met elkaar; je ervaringen in het leven en je ervaring met God.
En je weet wat het spreekwoord zegt: Gedeelde smart is halve smart. Maar gedeelde vreugde wordt dubbele vreugde!
Sámen bidden kan leiden tot een hoopvol en bemoedigend gesprek en soms ook tot praktische hulp aan elkaar.

In het gedeelte dat we lazen uit het boekje dat de naam draagt van de profeet Joël wordt opgeroepen tot gebed; om precies te zijn tot vasten en gebed. Heel het volk, van hoog tot laag en van jong tot oud, wordt opgeroepen om te stoppen met waar ze mee bezig te zijn een tot God te smeken. Waarom? Wat is daar aan de hand?
In het voorafgaande spreekt de profeet Joël over Gods Oordeel dat over zijn volk zal komen, vanwege hun ongehoorzaamheid. En dan worden zij allen opgeroepen om te bidden en vasten en God om genade te smeken. Misschien dat Hij er dan op terugkomt…
Waar het hier over gaat, is wat wij ‘verootmoediging’ noemen.
‘Verootmoediging’ is een vast programmapunt in veel kerkdiensten. Maar wat betekent dat woord: ‘verootmoediging’?
In de kerkdienst maken we dan even pas op de plaats: Wie zijn wij, dat wij de Almachtige God tegemoet mogen treden?
Wie de Heer van hemel en aarde de eer geeft die Hem toekomt, zijn Grootheid erkent, besef heeft van zijn Heiligheid… wordt geconfronteerd met z’n eigen kleinheid en on-heiligheid.
‘Vaste Rots van mijn behoud, als de zonde mij benauwt…’ –
Doet ze dat ooit? Benauwt de zonde u wel eens?
Als we het woord ‘zonde’ gebruiken, dan hebben we het niet over een – al dan niet terecht – schuldgevoel, maar over een theologisch probleem: hoe kan een zondig mens de heilige God onder ogen komen?!
Dat kan echt niet ‘zomaar’. Dan moet er eerst boete en verzoening plaatsvinden.

Als dat tot ons doordringt, dan mogen wij heel vertrouwelijk met zijn God. Vertrouwen èn eerbiedige afstand, dat zijn de pijlers van het gelovige gebed. Veiligheid, nabijheid, geborgenheid en tòch óók eerbiedige afstand.

Na de Hemelvaart zijn de leerlingen van Jezus vanaf de Olijfberg, ten Oosten van de Stad, teruggekeerd naar Jeruzalem. Dat is ook wat de Heer hen heeft opgedragen.
En daar moeten ze wachten op… ja waarop eigenlijk?
Waar bevinden zij zich precies en hoe brengen ze hun tijd door?
Van Hemelvaart tot Pinksteren vinden we de discipelen, een aantal vrouwen en zijn moeder Maria en de broers van Jezus – ja zij ook – samen in ‘de bovenzaal’. In het Evangelie wordt van zijn broers nog gezegd dat zij niet eens in Hem geloofden; maar nu wel!
In de ‘bovenzaal’, op de plaats waar Jezus met de Zijnen het Avondmaal gevierd heeft – dat wil zeggen: waar Hij tijdens het Pesachmaal het Nieuwe Verbond gegeven heeft –, op die plek wachten zijn familie en zijn volgelingen nu op de vervulling van de belofte; de komst van de Heilige Geest.

Het is opvallend hoe vaak Jezus tijdens dit Pesach, vlak voor zijn lijden en sterven, gesproken heeft over de komst van het Koninkrijk. En ook daarna, in de periode van veertig dagen dat Hij als de Levende aan de Zijnen verscheen. Op de dag van de Hemelvaart vroegen zijn leerlingen daar dan ook nog naar: ‘Gaat U nu het Koningschap over Israël herstellen?’ Over het tijdstip daarvan worden zij niet geïnformeerd, dat is niet hun zaak, dat kunnen ze gerust aan God over laten;
maar in één adem voegt Jezus er aan toe: ‘Wanneer de Heilige Geest over jullie komt, zullen jullie kracht ontvangen en zullen jullie van Mij getuigen.’
Blijkbaar heeft het Offer van Jezus, maar ook de belofte van de Heilige Geest met de komst van het Koninkrijk alles te maken. Door zijn Offer heeft Hij het Oordeel afgewend en krijgen wij deel aan het Koninkrijk. Dat hebben wij niet verdiend; dat is genade. En de Heilige Geest die komen zal over allen die in Hem geloven, hebben zij nodig om getuigen van Hem te worden; om het Evangelie, het Goede Nieuws aan alle volken bekend te maken, ‘in Jeruzalem, in Judea en Samaria… en tot aan de uiteinden van de aarde’.

Met de belofte dat de Heilige Geest over hen zal komen en met de belofte dat Jezus zal terugkomen, keren zij terug naar de Stad.
En nu zijn ze terug in de ‘bovenzaal’. Wat doen ze daar?
Ze bidden: Vurig en eensgezind wijdden ze zich aan het gebed.
Ze bidden niet zo maar. Er staan twee dingen bij: ‘vurig’ en ‘eensgezind’.
Ze kijken uit naar wat er gaat gebeuren, naar wat God gaat doen…

Wij zitten nu ook in de tijd tussen de Hemelvaart en Pinksteren en we zouden er wijs aan doen het voorbeeld van deze eerste gelovigen te volgen en ons biddend voor te bereiden op het Pinksterfeest…..

Daarbij kunnen we onszelf een aantal vragen stellen:
- Wat is de inhoud van het komende Koninkrijk?
- Welke rol speelt Jezus daarin?
- Wat gaat aan de komst van het Koninkrijk vooraf en vooral ook wat betekent de uitstorting van de Heilige Geest in het licht van het herstel van Israël?

Tien dagen lang volharden in gebed. Dat is heftig!
Tien dagen lang gericht zijn op wat wij mogen verwachten van God.
Luisterend naar de boodschap van de Bijbel om met meer vreugde Pinksteren te vieren en de volheid daarvan te beleven...

Wat is ons gebed? Wat is ons verlangen met het oog op het komende Pinksteren?
Wat verwachten wij van God? Wat doet Hij in onze tijd?
Als wij biddend op weg gaan naar Pinksteren, is het misschien het beste als wij voor onszelf de gegevens van Joël 2 en van Handelingen 1 combineren.
De prediking door Petrus op de Pinksterdag, Handelingen 2, is ook Oordeelsprediking. Wij hebben nergens recht op. Alles is genade. Aan het Oordeel van God valt alleen te ontkomen door je te bekeren, een nieuwe weg in te slaan.
Als we dàt beseffen en onszelf opnieuw aan Hem toewijden, dan mogen ook wij, net als de volgelingen van Jezus in Handelingen 1, vol verwachting uitzien naar wat God gaat doen!
Jezus is degene die de komst van het Koninkrijk mogelijk maakt door de zonden van zijn volk te verzoenen. Hij is degene die Israël en ons reinigt en voorbereidt op het Koninkrijk en Hij is degene die het Koninkrijk hier op aarde laat aanbreken.
Hij gaat àl zijn plannen vervullen. Zijn Koninkrijk komt. En heel de wereld zal het zien.
Ik kan haast niet wachten…
Amen.

Preek Hemelvaartsdag

Lukas 24:36-53; Zondag 18 HC vr. 49

Broeders en zusters in onze Heer Jezus Christus,

Aan predikanten werd in een onderzoek gevraagd hoe zij over Hemelvaart dachten en hoe dat leeft in hun gemeenten. De uitkomst was dat predikanten denken dat hun gemeenteleden er een beetje verlegen mee zijn. Ik kan mij dat best voorstellen. Wat moeten we met Hemelvaart?
De verlegenheid heeft ook te maken heeft met een gebrek aan voorstellingsvermogen. Het kinderbijbelplaatje van Jezus die staande op een wolk ergens tussen hemel en aarde zweeft, is gewoonweg niet voor te stellen. En waar bevindt de hemel zich precies? Hoe lang is het vliegen?
Deze gebeurtenis in Jezus’ leven wordt in de Bijbel maar summier beschreven. Alleen Lukas beschrijft het gebeuren – twee keer: zowel aan het eind van zijn Evangelie als in het begin van zijn tweede boek, Handelingen. De andere evangelisten niet; zoveel weten we er niet van.
Wel kunnen we allerlei vragen stellen: Waarom Jezus nou naar de hemel moest gaan; en waarom is dat geen reden om te rouwen – scheiden doet lijden – maar juist een soort feestdag?

Het is duidelijk, dat we in de Bijbel geen voorschrift hebben om de Hemelvaart te gedenken of te vieren. De vraag die de 450-jarige Catechismus ons stelt is dan ook zeer op z’n plaats: Wat is voor ons de waarde van de hemelvaart van Christus? Vrij vertaald: Wat hebben wij eraan?
Drie antwoorden:
- Ten eerste is Hij in de hemel om bij zijn Vader voor ons te pleiten.
- Ten tweede hebben wij Hem in de hemel tot een onderpand, dat Hij als het Hoofd ons, zijn leden, ook tot Zich nemen zal.
- Ten derde zendt Hij ons zijn Geest als tegenpand; door zijn kracht richten wij ons op wat boven is, waar Christus zit aan de rechterhand van God, en niet wat op de aarde is.

In de eerste plaats dus is Jezus onze pleitbezorger, onze Voorbidder bij de hemelse Vader. Onzichtbaar, maar Hij is dag en nacht bezig voor de Zijnen te bidden. Wat een troostrijke gedachte!
Daar komt nog bij, dat zijn hemelvaart in ‘onze’ menselijke gedaante voor al de Zijnen de garantie dat ook zij Hem zullen volgen! Het Hoofd is al boven; het lichaam, zijn gemeente, zal daarom zeker volgen! Gegarandeerd!
En, of dat allemaal nog niet genoeg is, het derde ‘nut’ is dat Hij zijn Geest naar de aarde zendt. Het wordt Pinksteren! Als een ‘tegenpand’; als een trouwring zou je kunnen zeggen. Jezus ging terug naar de hemel, maar liet ook iets van Zichzelf achter. Een trouwring bepaalt je bij de ander, die je liefde en trouw beloofde, ook als diegene niet lijfelijk bij je is. Zo trekt de Heilige Geest het hart naar boven; waar Jezus is, aan de rechterhand van de Vader.
Jezus is in de hemel, bij de Vader; maar dat betekent niet dat wij alleen gelaten zijn: integendeel – Hij is bij ons door de Geest. Hij heeft ons de Geest gegeven als bewijsstuk; als toegangsbewijs voor onze plaats in de hemel. En als wij vol zijn van zijn Geest, kunnen wij alleen nog maar meer op Hem betrokken zijn; door zijn Geest wordt onze blik omhoog gericht.

Jezus is in de hemel waar Hij troont aan de rechterhand van de Vader. Dat Hij naar de hemel is gegaan is ook van belang, omdat Hem dat in een andere staat brengt. Dit maakt Hem tot Heer!
Tijdens zijn leven hier op aarde werd Jezus ook al aangesproken met die titel, maar nu met de Hemelvaart krijgt die titel een diepere betekenis. Kurios, Heer – dat is: Degene met macht.
En Hij die alle macht heeft, is ook degene die recht spreekt. Koning en rechter – twee functies verenigd in één persoon.
Jezus is Heer – en dat is Hij nu bij de Vader op de Troon volkomen. Hij is nu helemaal in de sfeer van God, in de aanwezigheid van God. En daar leunt Hij dus niet relaxt achterover op z’n troon. Hij laat zich op zijn troon niet omringen door bedienden die het Hem naar de zin moeten maken, die z’n eten op een presenteerblaadje aandragen en boven z’n hoofd met palmtakken staan te wuiven… zonder dat Hij zelf een vinger hoeft uit te steken… Nee, een rechtvaardige koning zijn, dat is hard werken.
Bijzonder is dat … als wij denken aan het werk van Jezus, dan denken we vooral aan zijn aardse bezigheden: aan zijn rondtrekken door het land waarbij Hij onderwijs gaf, waarbij Hij zo velen genas, waarbij Hij zijn leerlingen toerustte; en aan zijn werk op Golgotha – zijn lijden en sterven, zijn verzoeningswerk…
Bijzonder is het dat Jezus – na alles wat Hij al gedaan heeft – nog steeds dóórgaat met werken voor ons. Daarmee bewijst Hij nog eens de Messias te zijn, want van Hem voorzegt de profeet Jesaja: ‘Hij droeg echter de schuld van velen en nam het voor zondaars op.’(53:12)

Wat betekent dat nu, dat Hij het voor zondaars opneemt? dat Hij voor ons pleit, voor ons bidt, onze voorspraak is? Wanneer wij tegen God zeggen wat er verkeerd gegaan is in ons leven, wanneer wij tegen Hem zeggen dat we, bewust of onbewust, eigen wegen kozen – dan mogen wij rekenen op zijn genade; niet omdat wij het zijn, omdat we het toch goed bedoeld hadden, maar omdat Jezus voor ons pleit. Hij heeft zijn leven gegeven voor ons – en constant springt Hij voor ons in de bres: ‘Reken het hem niet aan, straf haar niet – Ik sta voor hen in, Ik heb hun schuld betaald met mijn bloed.’
Dat betekent dat wij vooral niet zonder erbij na te denken onze verkeerde dingen tegen God moeten zeggen om daarna weer door te modderen, want Jezus Zelf is constant voor ons in de weer. Hij herinnert de Vader er steeds aan dat Hij voor jou, voor mij een plekje heeft gereserveerd bij de Vader.

Jezus pleit voor ons in bij de Vader in de hemel. Maar ook hier op aarde hebben wij iemand die voor ons pleit: de Geest pleit voor ons, heeft Jezus beloofd. Hij komt voor ons op en helpt ons. Dat hebben wij nodig. Paulus schrijft: ‘De Geest helpt ons in onze zwakheid; wij weten immers niet wat we in ons gebed tegen God moeten zeggen, maar de Geest zelf pleit voor ons met woordloze zuchten.’ (Romeinen 8:26). Wanneer wij op ons zwakst zijn, wanneer wij op ons kwetsbaarst zijn – dan werkt Gods Geest juist in ons door ons voor de Vader te brengen: Hij draagt ons op in gebed. Wanneer wij de wanhoop nabij zijn en niet weten waar we ’t zoeken moeten – hoe zouden wij dan weten wat goed voor ons is? Zouden wij in onze zwakte niet bidden om die dingen die juist niet goed voor ons zijn – gewoon doordat we het overzicht niet hebben? Hoe moeilijk is het voor ons, om te bidden ‘Niet mijn wil, maar uw wil geschiede’ – en dat echt in het diepst van ons hart te menen?! Die overgave, die kwetsbaarheid, dat vertrouwen… dat is een dagelijkse worsteling. Als wij onszelf daar aan overgeven, dan worstelt de Geest met ons verder. Als wij zo op de Vader durven bouwen, dan worstelt Jezus voor ons en met ons verder. Hij weet wat wij nodig hebben!

Jezus is opgevaren… En daar, boven de wolken, heeft een heerlijk feit zich voltrokken, daar zijn de hemelpoorten voor Hem geopend. Daar stonden de rijen van heilige engelen op de thuiskomst van Jezus te wachten, die naar Hem uitkeken met een zeer sterk verlangen. Daar hebben al de hemelingen zich gebogen voor Koning Jezus, die als Triomfator de hemel binnenkwam. ‘Heft uw hoofden op, gij poorten, en verheft u, gij eeuwige deuren, opdat de Koning der ere binnenga’ (Ps.24:7)! zo hebben ze geroepen. De koorzangers in de hemel hebben luid gejubeld: ‘Kom, Gij koning, Overwinnaar in de strijd’. De zaligen staan op en buigen vol eerbied voor de Koning, Die voortschrijdt naar de troon van Zijn Vader.

Maar Hij blijft daar niet!
De opstanding en de hemelvaart zijn onlosmakelijk verbonden aan Zijn wederkomst ‘om te oordelen de levenden en de doden’.
Hij zal terugkomen! En zijn wederkomst zal zijn een komst in Oordeel en in Gerechtigheid.

Toen de hemelvaart had plaatsgevonden, zijn zijn leerlingen niet bedroefd, maar vol blijdschap teruggekeerd naar Jeruzalem. In blijde verwachting zijn ze teruggegaan, wachtend tot de Heilige Geest hen met kracht had bekleed.

Jezus is niet meer lichamelijk op aarde. Wij kunnen de Heer niet zien, maar de verbondenheid met Hem is precies dezelfde. Dat is de verbinding door de Heilige Geest. Hij is precies Dezelfde.
Naarmate Hij hoger opvoer, strekten zijn zegenende handen zich steeds wijder uit.
Als mens (!) is Jezus opgevaren naar de hemel. Hier op aarde was Hij aan één plaats gebonden, maar in zijn Godheid is Hij overal.

En Hij zegt: Vader, Ik wil, dat waar Ik ben, ook die bij Mij zijn, die Gij Mij gegeven hebt (Joh.17:24).
Hij staat altijd voor Zijn Vader, om elke dag opnieuw onze schuld te bedekken.
Wanneer we door het geloof lidmaten zijn van Christus, dan weten we zeker, dat zowaar het Hoofd van het lichaam boven is, ook de leden eenmaal boven zullen komen.

En doordat Hij ons Zijn Geest als een ‘tegenpand’ zendt, zoeken wij naar dat wat daarboven is, waar Jezus is, zittend aan de rechterhand van God; en zijn wij niet meer aards gericht.
Ons leven hier zal in het teken van Zijn wederkomst staan.
Waar je schat is; daar zal ook je hart zijn. Wij behoren Hem toe, want Hij heeft ons zijn Geest gegeven; die Geest, Die ook in ons binnenste uitroept: Abba, Vader.
Amen.