zondag 16 september 2018

Ik geloof! Kom mijn ongeloof te hulp!

Preek over Markus 9:24

Jesaja 45:18-25; Markus 9:14-29; Efeziërs 6:10-18

Broeders en zusters in onze Heer Jezus Christus,

Het gaat vanmorgen over geloof en over ongeloof. Die twee liggen soms dicht bij elkaar.

Eerst horen we Jezus in dit hoofdstuk zeggen: ‘Wat zijn jullie toch een ongelovig volk, hoe lang moet Ik nog bij jullie blijven? Hoe lang moet Ik jullie verdragen?’
Het zal je maar gezegd worden…
En Jezus zegt dit niet alleen tegen de menigte die daar samenschoolt, Hij zegt het ook tegen de trouwe kring van leerlingen die altijd bij Hem is.

Ons hoofdstuk uit Markus begint met de ‘verheerlijking op de berg’. Jezus heeft een berg beklommen met Petrus, Johannes en Jakobus. Daar begint Hij te stralen. Even aanschouwen ze Hem in zijn hemelse heerlijkheid. Mozes en Elia komen langs. En God zelf is een trotse Vader, zegt: ‘Dit is mijn geliefde Zoon, luister naar Hem!’
Een hemels gebeuren, daar bovenop die berg…

Dichter bij de aarde gaat het leven ondertussen gewoon door.
Ook daar een vader en een zoon, maar hun werkelijkheid ziet er een stuk minder hemels uit…
Geen heerlijkheid, maar wanhoop. De jongen is ‘bezeten’, hij kan niet spreken en krijgt regelmatig ernstige aanvallen te verduren. De leerlingen van Jezus weten niet wat ze ermee aan moeten. En dan verwijt Jezus ze hun on-geloof…
Ze gelóven natuurlijk wel, de discipelen, maar ze geloven niet goed genoeg…
En “geloven”, dat betekent dus niet dat je altijd alles zeker weet; Geloven betekent: Vertrouwen.

De vader van die jongen die er zo ernstig aan toe is, is de wanhoop nabij.
De leerlingen van Jezus konden hem niet helpen. Hij vraagt of Jezus misschien iets kan doen…
Waarop Jezus zijn beroemde uitspraak doet: ‘Alles is mogelijk voor wie gelooft’
En… doet die man dat? Gelooft die wel?...
Hij doet zich in elk geval niet beter voor dan hij is. Hij zegt niet tegen Jezus: 'O ja, ik geloof; - geen enkele twijfel'… Hij is er heel eerlijk over hoe ingewikkeld hij in elkaar zit:
Hij gelooft wel, maar tegelijk kan hij het niet geloven.
Hij spreekt de beroemde woorden: ‘Ik geloof, kom mijn ongeloof te hulp.’

En wat vindt Jezus daarvan? Jezus vindt het goed.
Je kunt gerust eerlijk tegen Hem zijn, want Hij weet toch al wie je echt bent…

De Bijbel staat vol wonderen. Als wij daarover lezen / horen, dan wordt ons geloof behoorlijk op de proef gesteld. Kan dat allemaal wel?
Wij zien ze niet gebeuren, zulke wonderen; is zoiets misschien niet meer voor deze tijd?
Is God veranderd?

Ellende behoort niet bij Gods goede schepping, maar hoort bij de "chaos" (het "woest en ledig"), die God door zijn scheppingswerk overwint; maar waar de mens door de zondeval de schepping weer aan uitgeleverd heeft. Het mag duidelijk zijn, dat het niet Gods bedoeling is, dat mensen lijden. Hoe zou het anders kunnen, dat Jezus voortdurend bezig is, lijden op te heffen? Het heel-maken van mensen, in de ruimste zin van het woord, maakte het overgrote deel uit van Jezus' werk op aarde.
En heeft de Heer heeft bij het ‘zendingsbevel’, voor Hij ten hemel voer, zijn leerlingen niet opgedragen zijn werk op aarde voort te zetten? De Heer gaf de Zijnen de kracht om wonderen verrichten, om daarmee de verkondiging van het Evangelie te ondersteunen. Dat was toen zo en dat in nu nog zo: We lezen erover in het boek Handelingen, en uit zendingsgebieden komen berichten over net zulke wonderen als in de Bijbelse tijd.
Waarom zien wij niet van die wonderen gebeuren? Gebrek aan geloof?

We willen geloven, dat God mensen geneest, maar onze ervaring is ook, dat niet iedereen waarvoor gebeden wordt ook genezing ontvangt.
(Ook in Jezus' dagen werden trouwens niet alle zieken in het hele land genezen…
maar Jezus heeft nooit tegen iemand gezegd: "Leg je nou maar neer bij je lot, je moet erin berusten.")

Wij zijn vanmorgen natuurlijk naar de kerk gekomen omdat we wèl gelóven!
(Anders bleven we toch zeker gewoon thuis?!)
We zijn hier bij elkaar als kinderen van God, geroepen door de Ene. De God van de Bijbel is ons niet vreemd; we kennen Hem uit de verhalen, met het volk Israël, met zijn Zoon Jezus Christus, met zijn gemeente in de eerste eeuwen. De meesten van ons hebben van kinds af aan die verhalen gehoord. Zo zijn we vertrouwd geraakt met de woorden van de Eeuwige.

En tòch kan het ons overkomen dat het ons aan geloof lijkt te ontbreken…
Daar kunnen allerlei redenen voor zijn…
omdat we niet kunnen geloven dat God na de eerste eeuwen kerkgeschiedenis ermee gestopt is… omdat we God kennen als de God van vrede en recht, maar toch is de wereld nog vol met onvrede en onrecht… omdat andere mensen (en ook wijzelf) ons steeds weer teleurstellen… omdat we vastzitten in vaste patronen van wetmatigheden en door mensen bedachte regels, van inkomsten en uitgaven; van schulden en aflossingen; van ziekte en herstel… naar welke kant zal de balans doorslaan? We zitten vast en komen we er ooit nog uit?
Als het lot van de wereld in de handen van mensen ligt, is er geen hoop…

Wij zijn hier bijeen omdat we ons geroepen weten door een stem die deze wetmatigheden doorbreekt, ‘als water uit de harde steen’.
En van de grote daden van deze God horen we ook vandaag in de genezing van die jongen die in de greep is van een demonische macht. (Hoe je daarin terecht kunt komen, daar zou veel over te zeggen zijn, maar dat onderwerp is veel te groot voor vandaag). Er is sprake van een geest die, zoals zijn vader het beschrijft, de bedoeling heeft de jongen te doden…

Zojuist is Jezus met zijn naaste leerlingen heel dicht bij God geweest, in gesprek met Mozes en Elia. Bij de tocht naar beneden vertelt Hij die leerlingen dat ze daarover niet mogen spreken voor Hij zou zijn opgestaan uit de dood. En dat laatste was iets waar ze met hun verstand niet bij konden: ‘Opstanding uit de doden’, wat bedoelt Hij daar nou mee?!
Dàn laat Markus ons het verhaal horen van die jongen die bezeten is. Niet voor niks horen we hoe daar de menigte vast stelt dat de jongen dood is: hij wordt ‘voor dood achtergelaten’.
Niet voor niks pakt Jezus de jongen vervolgens bij de hand om hem overeind te helpen, net zoals bij het dochtertje van Jaïrus. – ‘En hij stond op.’
In het wekken uit de ‘dood’ van het dochtertje van Jaïrus en van deze jongen wordt aan een goede luisteraar al iets duidelijk van wat er straks staat te gebeuren in Jeruzalem. Het is niet toevallig dat er in beide verhalen een vader is die tot het uiterste gaat om zijn kind te redden. Dat wijst al vooruit naar God de Vader die Jezus bij de hand zal nemen en doen opstaan…
Als de wereld denkt dat het ‘einde verhaal’ is, dan is God er ook nog… de God van ontferming, die zijn kinderen niet vergeet; de Vader die zijn kinderen niet loslaat. Hij wil niets liever dan ons bij de hand nemen om ons te leiden door de zee van chaos; om ons te bevrijden uit de verlammende angst; uit de wetmatigheden die we zelf uitgevonden hebben.
Maar daar moeten we Hem dan wel de ruimte voor geven…

‘Dit soort geesten zijn alleen te verdrijven door gebed’, zegt Jezus aan het slot.
En dat gebed luidt: “Heer, ik geloof… kom mijn ongeloof te hulp!”
Geloof wordt op de proef gesteld door wat we meemaken. Het kan on-geloof worden als je je blind staart op jouw eigen leven, op waar jij het moeilijk mee hebt.
Jezus verlegt de aandacht: naar Hemzelf. God is groter dan jouw problemen.
Hier komen de grenzen van ons eigen kunnen en Gods macht samen.
Als alles alleen van ons afhankelijk zou zijn, zou uiteindelijk toch weer het recht van de sterkste gelden; dan lopen we binnen de kortste keren vast op onze eigen grenzen. Maar de Heer maakt hier duidelijk dat Hij zich niet door onze wetmatigheden laat indammen. Hij laat zijn zorg en liefde niet intomen door afspraken en regels, zijn ontferming is grenzeloos.
‘Want de Geest doorbreekt de grenzen die door mensen zijn gemaakt.’
Ziende naar de vreemdeling in onze straten, of de werkloze die aan de kant staat, of de naaste in het ziekbed, vinden we dan niet een zoveelste last voor onze maatschappij, maar een kans om Gods ontferming gestalte te geven. Er is een voortdurend kloppen van God aan de poort van ons hart.
Te midden van alle chaos, te midden van ellende, ziekte en dood spreek ik uit dat ik geloof, en vraag ik God of Hij mijn ongeloof te hulp komt.

Alles verandert, de hele wereld, de Kerk, wijzelf… maar God is niet veranderd. Hij blijft altijd Dezelfde.
Als niet het hele Evangelie serieus genomen wordt, is het gevolg: een krachteloos geloof, dat bij het minste of geringste wankelt. Wat hebben we eraan, als er een overvloed aan genade en kracht in Christus is, wanneer wij niet in geloof tot Hem komen en het ons toe-eigenen?
Wij zijn niet machteloos. ‘Doe de wapenrusting van God aan’… om stand te houden tegen de listen van de duivel:
De waarheid als gordel; de gerechtigheid als een pantser; de inzet voor het Evangelie van de vrede als schoeisel; het schild van het geloof, om de brandende pijlen van de Boze af te weren; de helm van het heil, om je hoofd, je gedachten te beschermen; en het zwaard van de Geest, dat is Gods Woord; en het sluitstuk van de geestelijke wapenrusting is het Gebed.
Gebed is een machtig wapen. In het slot van de Brief aan de Efeziërs wordt er van uit gegaan, dat er een kosmische strijd aan de gang is, dat een feit. Er is meer tussen hemel en aarde dan wij zomaar kunnen waarnemen. Wie in Jezus geloven worden in die strijd betrokken, of we dat nou leuk vinden of niet. Daarom moeten we de wapenrusting van God aan doen.
Door te volharden in het gebed, nemen we met succes deel aan Gods strijd tegen de boze machten die deze wereld in hun greep houden.
Jezus is Overwinnaar.

Amen.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten